8. De beloofde Messias

Jezus-Messias-8.pdf

Een uiteenzetting van Jezus leven bedoeld voor jong tot oud, om de diepere betekenis van de Messias duidelijk te maken.

In het vorige gedeelte; deel 7, hebben we uitgebreid gesproken over Jezus belangrijke onderwijs over de laatste dagen en wat die voor ons zullen inhouden.
Jezus waarschuwde ons, om niet misleid te worden over Zijn komst in de laatste dagen:

HerzSt (Mattheüs 24:4-5) 4 En Jezus antwoordde en zei tegen hen: Pas op dat niemand u misleidt. 5 Want velen zullen komen onder Mijn Naam en zeggen: Ik ben de Christus; en zij zullen velen misleiden.

We weten dat Jezus komst onmiskenbaar zal zijn door Zijn unieke teken aan de hemel dat onmiddellijk na de grote verdrukking zal komen. Iedereen zal Jezus teken als zodanig herkennen:

HerzSt (Mattheüs 24:30) 30 En dan zal aan de hemel het teken van de Zoon des mensen verschijnen; en dan zullen al de stammen van de aarde rouw bedrijven en zij zullen de Zoon des mensen zien, als Hij op de wolken van de hemel komt met grote kracht en heerlijkheid.
(zie ook Openbaring 1:7)

Thema: Het thema van dit schrijven is; De kracht van het offer dat Jezus moest brengen, en hoe dat offer ons sterkt en voor ons redding betekent.

Het offer dat Abraham moest brengen, een afschaduwing van het offer dat YHWH nog moest brengen

Op hoge leeftijd, Abraham was 99 jaar oud en Sara was 90 jaar oud kreeg Abraham van God de verzekering dat Sara een kind zou baren:

HerzSt (Genesis 17:1-2, 15-19) 1 Toen Abram negenennegentig jaar oud was, verscheen de HEERE aan Abram en zei tegen hem: Ik ben God, de Almachtige! Wandel voor Mijn aangezicht en wees oprecht. 2 Ik zal Mijn verbond sluiten tussen Mij en u, en u uitermate talrijk maken…… 15 Verder zei God tegen Abraham: U moet uw vrouw Sarai niet meer Sarai noemen, maar haar naam zal Sara zijn. 16 Want Ik zal haar zegenen, en u ook uit háár een zoon geven; ja, Ik zal haar zo zegenen dat zij tot volken zal worden; er zullen koningen van volken uit haar voortkomen. 17 Toen wierp Abraham zich met zijn gezicht ter aarde en lachte. Hij zei in zijn hart: Zal bij een honderdjarige een kind geboren worden en zal Sara, die negentig jaar is, baren? 18 En Abraham zei tegen God: Och, zou Ismaël voor Uw aangezicht mogen leven! 19 God zei: Integendeel, uw vrouw Sara zal u een zoon baren en u moet hem de naam Izak geven. Ik zal Mijn verbond met hem maken, tot een eeuwig verbond voor zijn nageslacht na hem.

Abraham lachte om een zoon bij Sara. De naam Izak betekent daarom zoiets als ‘lachen’.
In zijn hart leek het Abraham onmogelijk dat Sara op haar leeftijd nog een kind zou baren, haar menstruatie was al lang gestopt (Genesis 18:11):

HerzSt (Genesis 21:1-2) 1 De HEERE nu zag om naar Sara zoals Hij gezegd had; de HEERE deed bij Sara zoals Hij gesproken had. 2 Sara werd zwanger en baarde Abraham een zoon in zijn ouderdom, op de vastgestelde tijd die God hem genoemd had.

Abraham kreeg van God de opdracht om zijn zoon Izak op een van de bergen in het land Moria te offeren. God wist dat Abraham zijn zoon liefhad.(Gen.22:2) De berg, waar Abraham Izak moest offeren, moet – volgens Joodse bronnen – de berg Moria zijn, de tempelberg:

HerzSt (Genesis 22:1-2,9-10) 1 En het gebeurde na deze dingen dat God Abraham op de proef stelde. Hij zei tegen hem: Abraham! Hij zei: Zie, hier ben ik. 2 Hij zei: Neem toch uw zoon, uw enige, die u liefhebt, Izak, ga naar het land Moria, en offer hem daar als brandoffer op een van de bergen die Ik u noemen zal…………….9 En zij kwamen op de plaats die God hem genoemd had. Abraham bouwde daar het altaar, schikte het hout erop, bond zijn zoon Izak en legde hem op het altaar, boven op het hout. 10 Toen strekte Abraham zijn hand uit en nam het mes om zijn zoon te slachten.

Het was een zware beproeving voor Abraham. Hij was intens verdrietig en begreep niet dat hij zijn geliefde zoon moest offeren. Hij durfde in eerste instantie zelfs zijn enige zoon niet te vertellen dat hij het offer was. Pas toen Abraham alle twijfels in zijn hart had overwonnen was hij eindelijk klaar om God te gehoorzamen en om het offer te brengen.

Hij vermande zich tenslotte en spande zijn spieren, maar op dat moment riep de engel:

HerzSt (Genesis 22:11-13) 11 Maar de Engel van de HEERE riep tot hem vanuit de hemel en zei: Abraham, Abraham! Hij zei: Zie, hier ben ik. 12 Toen zei Hij: Steek uw hand niet uit naar de jongen en doe hem niets, want nu weet Ik dat u godvrezend bent en uw zoon, uw enige, Mij niet onthouden hebt. 13 Toen sloeg Abraham zijn ogen op en keek om, en zie, achter hem zat een ram met zijn hoorns verstrikt in het struikgewas. Abraham ging erheen, nam die ram en offerde hem als brandoffer in de plaats van zijn zoon.

Abraham had al lang bewezen geloof in God te hebben door naar het beloofde land te gaan. Nu had hij bewezen dat hij God geheel vertrouwde en geheel toebehoorde en dat hij deed wat God hem vroeg.

HerzSt (Jacobus 2:20-24) 20 Maar wilt u weten, o dwaze mens, dat het geloof zonder de werken dood is? 21 Is Abraham, onze vader, niet uit de werken gerechtvaardigd, toen hij Izak, zijn zoon, op het altaar offerde? 22 Ziet u wel dat het geloof samenwerkte met zijn werken en dat door de werken het geloof volmaakt is geworden? 23 En de Schrift is vervuld die zegt: En Abraham geloofde God, en het is hem tot gerechtigheid gerekend, en hij werd een vriend van God genoemd. 24 U ziet dus nu dat een mens uit werken gerechtvaardigd wordt en niet alleen uit geloof.

De bevrijding uit de slavernij in Egypte, een afschaduwing voor redding in de laatste dagen

Gedurende een hongersnood was Jacob met zijn gezin naar Egypte gekomen, Jozef was destijds onderkoning. (Genesis 46:1-7)
Maar na 430 jaar in Egypte – (zie Exodus 12:40–41) – was hun situatie sterk verslechterd.
God zag zijn volk lijden in slavernij en besloot hen te redden uit het afgodische Egypte:

HerzSt (Ezechiël 20:6-7) 6 Op die dag heb Ik Mijn hand voor hen opgeheven om hen uit het land Egypte te leiden naar een land dat Ik voor hen uitgezocht had, een land dat overvloeit van melk en honing. Het is een sieraad onder al de landen. 7 Daarop zei Ik tegen hen: Laat ieder de afschuwelijke afgoden waar hij tegen opkijkt, wegwerpen. U mag uzelf niet verontreinigen met de stinkgoden van Egypte. Ik ben de HEERE, uw God.

Merk op dat de Israëlieten niet getroffen werden door de plagen:

HerzSt (Exodus 9:6) 6 En de HEERE deed deze zaak de volgende dag. Al het vee van de Egyptenaren stierf, maar van het vee van de Israëlieten stierf niet één dier.
HerzSt (Exodus 9:26) 26 Alleen in de landstreek Gosen, waar de Israëlieten woonden, viel er geen hagel.
HerzSt (Exodus 10:22-23) 22 Toen Mozes zijn hand uitstrekte naar de hemel, kwam er een dikke duisternis in heel het land Egypte, drie dagen lang. 23 Zij zagen elkaar niet, en drie dagen lang stond niemand op van zijn plaats. Voor alle Israëlieten echter was het licht in hun woongebieden.

De Joden in Egypte moesten gedurende de laatste plaag een mannelijk lam eten en zijn bloed op de deurposten strijken. Het was een beroep doen op Jezus toekomstig offer:

HerzSt (Exodus 12:5-8) 5 U moet een lam zonder enig gebrek hebben, een mannetje van een jaar oud. U moet het van de schapen of van de geiten nemen. 6 U moet het in bewaring houden tot de veertiende dag van deze maand, en heel de verzamelde gemeenschap van Israël zal het slachten tegen het vallen van de avond. 7 En zij zullen van het bloed nemen en het aan de beide deurposten strijken en aan de bovendorpel, aan de huizen waarin zij het eten zullen. 8 Zij moeten het vlees dezelfde nacht nog eten; op vuur gebraden, met ongezuurde broden, en met bittere kruiden moeten zij het eten.

De Joden moesten het lam en de ongezuurde broden met haast eten. Met hun riem en schoenen aan en staf in hun handen.
Het was voor de Joden een beproeving op hun onvoorwaardelijke gehoorzaamheid en geloof:

HerzSt (Exodus 12:11, 14) 11 En zo moet u het eten: uw middel omgord, uw schoenen aan uw voeten en uw staf in uw hand. U moet het met haast eten, het is Pascha voor de HEERE ……..14 Deze dag moet voor u een gedenkdag worden. U moet hem vieren als een feest voor de HEERE. U moet hem vieren als een eeuwige verordening, al uw generaties door.

In de aanloop naar Jezus offer

Velen kwamen tot geloof door de tekenen die Jezus deed:

HerzSt (Johannes 7:28-31) 28 Jezus dan riep in de tempel, terwijl Hij onderwijs gaf en zei: U kent Mij niet alleen, maar u weet ook waar Ik vandaan kom; en Ik ben niet uit Mijzelf gekomen, maar Hij Die Mij gezonden heeft, is waarachtig, en Hem kent u niet. 29 Maar Ik ken Hem, want Ik ben van Hem afkomstig, en Hij heeft Mij gezonden. 30 Zij probeerden Hem dan te grijpen, maar niemand sloeg de hand aan Hem, want Zijn uur was nog niet gekomen. 31 En velen uit de menigte kwamen tot geloof in Hem en zeiden: Wanneer de Christus komt, zal Hij toch niet meer tekenen doen dan Híj gedaan heeft?

De Joden konden Jezus niet begrijpen, toen Jezus vertelde waar Hij heen zou gaan:

HerzSt (Johannes 7:33-36) 33 Jezus dan zei tegen hen: Nog een korte tijd ben Ik bij u en dan ga Ik heen naar Hem Die Mij gezonden heeft. 34 U zult Mij zoeken maar niet vinden, en waar Ik ben, kunt u niet komen. 35 De Joden dan zeiden tegen elkaar: Waar zal Hij naartoe gaan, dat wij Hem niet zullen vinden? Hij zal toch niet naar de Grieken in de verstrooiing gaan en de Grieken onderwijzen? 36 Wat is dit voor een woord dat Hij gezegd heeft: U zult Mij zoeken maar niet vinden; en waar Ik ben, kunt u niet komen?

Jezus sprak ook over de Heilige Geest die binnenkort uitgedeeld zou worden aan Zijn discipelen:

HerzSt (Johannes 7:37-39) 37 En op de laatste, de grote dag van het feest, stond Jezus daar en riep: Als iemand dorst heeft, laat hij tot Mij komen en drinken. 38 Wie in Mij gelooft, zoals de Schrift zegt: Stromen van levend water zullen uit zijn binnenste vloeien. 39 En dit zei Hij over de Geest, Die zij die in Hem geloven, ontvangen zouden; want de Heilige Geest was er nog niet, omdat Jezus nog niet verheerlijkt was.

Sommigen van de Schriftgeleerden en Farizeeën wilden – om te geloven – een teken van Jezus zien:

HerzSt (Mattheüs 12:38-40) 38 Toen antwoordden sommigen van de schriftgeleerden en Farizeeën: Meester, wij zouden van U een teken willen zien. 39 Maar Hij antwoordde en zei tegen hen: Een verdorven en overspelig geslacht verlangt een teken, maar het zal geen teken gegeven worden dan het teken van Jona, de profeet. 40 Want zoals Jona drie dagen en drie nachten in de buik van de grote vis was, zo zal de Zoon des mensen drie dagen en drie nachten in het hart van de aarde zijn.

Jezus waarschuwing tegen vrees voor mensen:

HerzSt (Lukas 12:4-7,11-12) 4 En Ik zeg u, Mijn vrienden: Wees niet bevreesd voor hen die het lichaam doden en daarna niets meer kunnen doen. 5 Maar Ik zal u laten zien voor Wie u bevreesd moet zijn: Wees bevreesd voor Hem Die, nadat Hij gedood heeft, ook macht heeft in de hel te werpen. Ja, Ik zeg u, wees bevreesd voor Hem! 6 Worden niet vijf musjes voor twee penninkjes verkocht? En niet een van die is bij God vergeten. 7 Ja, ook de haren van uw hoofd zijn alle geteld. Wees dan niet bevreesd: u gaat veel musjes te boven………11 Wanneer zij u dan zullen brengen naar de synagogen en voor de overheden en de machthebbers, wees dan niet bezorgd hoe of wat u ter verdediging moet zeggen of wat u moet spreken. 12 Want de Heilige Geest zal u in dat uur leren wat u moet zeggen.

De wonderbare spijziging van ongeveer 5000 mannen, vrouwen en kinderen niet meegeteld:

HerzSt (Markus 6:38-44) 38 En Hij zei tegen hen: Hoeveel broden hebt u? Ga eens kijken. En toen zij het te weten gekomen waren, zeiden zij: Vijf, en twee vissen. 39 En Hij droeg hun op om allen in groepen te laten gaan zitten in het groene gras. 40 En zij gingen zitten in groepen van honderd en van vijftig. 41 En toen Hij de vijf broden en de twee vissen genomen had, keek Hij op naar de hemel, zegende en brak de broden en gaf ze aan Zijn discipelen, opdat zij die aan hen zouden voorzetten, en de twee vissen verdeelde Hij onder allen. 42 En zij aten allen en werden verzadigd. 43 En zij raapten twaalf manden vol met stukken brood op, en wat over was van de vissen. 44 En die de broden gegeten hadden, waren ongeveer vijfduizend mannen.

De menigte moet als belangrijkste werk geloof stellen in Jezus woorden en deze woorden in hun leven toepassen:

HerzSt (Johannes 6:25-29) 25 En toen zij Hem gevonden hadden aan de overkant van de zee, zeiden zij tegen Hem: Rabbi, wanneer bent U hier gekomen? 26 Jezus antwoordde hun en zei: Voorwaar, voorwaar, Ik zeg u: U zoekt Mij, niet omdat u tekenen gezien hebt, maar omdat u van de broden gegeten hebt en verzadigd bent. 27 Werk niet om het voedsel dat vergaat, maar om het voedsel dat blijft tot in het eeuwige leven, dat de Zoon des mensen u geven zal; want Hem heeft God de Vader verzegeld. 28 Zij zeiden dan tegen Hem: Wat moeten wij doen, opdat wij de werken van God mogen verrichten? 29 Jezus antwoordde en zei tegen hen: Dit is het werk van God: dat u gelooft in Hem Die Hij gezonden heeft.

Jezus is het Brood uit de hemel:

HerzSt (Johannes 6:31-36) 31 Onze vaderen hebben het manna gegeten in de woestijn, zoals geschreven is: Hij gaf hun het brood uit de hemel te eten. 32 Jezus dan zei tegen hen: Voorwaar, voorwaar, Ik zeg u: Niet Mozes heeft u het brood uit de hemel gegeven, maar Mijn Vader geeft u het ware brood uit de hemel. 33 Want het brood van God is Hij Die uit de hemel neerdaalt en aan de wereld het leven geeft. 34 Zij zeiden dan tegen Hem: Heere, geef ons altijd dat brood. 35 En Jezus zei tegen hen: Ik ben het Brood des levens; wie tot Mij komt, zal beslist geen honger hebben, en wie in Mij gelooft, zal nooit meer dorst hebben. 36 Maar Ik heb u gezegd dat u Mij wel gezien hebt, en toch gelooft u niet.

De Joden hadden er moeite mee dat Jezus zichzelf het Brood uit de hemel noemde:

HerzSt (Johannes 6:41,47-51) 41 De Joden dan morden over Hem, omdat Hij gezegd had: Ik ben het brood dat uit de hemel neergedaald is…….47 Voorwaar, voorwaar, Ik zeg u: Wie in Mij gelooft, heeft eeuwig leven. 48 Ik ben het Brood des levens. 49 Uw vaderen hebben het manna gegeten in de woestijn en zij zijn gestorven. 50 Dit is het brood dat uit de hemel neerdaalt, opdat de mens daarvan eet en niet sterft. 51 Ik ben het levende brood, dat uit de hemel neergedaald is; als iemand van dit brood eet, zal hij leven in eeuwigheid. En het brood dat Ik geven zal, is Mijn vlees, dat Ik geven zal voor het leven van de wereld.

Jezus legt uit dat wie Zijn vlees eet en Zijn bloed drinkt eeuwig leven ontvangt:

HerzSt (Johannes 6:52-55) 52 De Joden dan redetwistten met elkaar en zeiden: Hoe kan Hij ons Zijn vlees te eten geven? 53 Jezus dan zei tegen hen: Voorwaar, voorwaar, Ik zeg u: Als u het vlees van de Zoon des mensen niet eet en Zijn bloed niet drinkt, hebt u geen leven in uzelf. 54 Wie Mijn vlees eet en Mijn bloed drinkt, heeft eeuwig leven, en Ik zal hem doen opstaan op de laatste dag. 55 Want Mijn vlees is het ware voedsel en Mijn bloed is de ware drank.

Veel discipelen verlaten Jezus om Zijn woorden, om Zijn lichaam te eten en Zijn bloed te drinken:

HerzSt (Johannes 6:60-63,66) 60 Velen dan van Zijn discipelen die dit hoorden, zeiden: Dit woord is hard; wie kan het aanhoren? 61 Maar omdat Jezus bij Zichzelf wist dat Zijn discipelen daarover morden, zei Hij tegen hen: Neemt u hier aanstoot aan? 62 En als u de Zoon des mensen nu eens zou zien opvaren naar de plaats waar Hij eerder was? 63 De Geest is het Die levend maakt, het vlees heeft geen enkel nut. De woorden die Ik tot u spreek, zijn geest en zijn leven………….66 Van toen af trokken velen van Zijn discipelen zich terug en gingen niet meer met Hem mee.

De tweede wonderbare uitdeling van voedsel aan ongeveer 4000 mannen, de vrouwen en de kinderen niet meegeteld:

HerzSt (Mattheüs 15:34-38) 34 En Jezus zei tegen hen: Hoeveel broden hebt u? Zij zeiden: Zeven, en enkele visjes. 35 En Hij gaf de menigte opdracht op de grond te gaan zitten. 36 En Hij nam de zeven broden en de vissen, en nadat Hij gedankt had, brak Hij ze en gaf ze aan Zijn discipelen; en de discipelen gaven ze aan de menigte. 37 En zij aten allen en werden verzadigd. En zij raapten het overschot van de stukken brood op, zeven manden vol. 38 Zij die daar gegeten hadden, waren vierduizend mannen, de vrouwen en kinderen niet meegeteld.

De eerste keer dat Jezus er over sprak dat Hij moest lijden:

HerzSt (Mattheüs 16:21-23) 21 Van toen aan begon Jezus Zijn discipelen te laten zien dat Hij naar Jeruzalem moest gaan en veel zou moeten lijden van de kant van de oudsten en de overpriesters en de schriftgeleerden, en dat Hij gedood zou worden en op de derde dag zou worden opgewekt. 22 En Petrus nam Hem apart en begon Hem te bestraffen; hij zei: God zij U genadig, Heere, dit zal beslist niet met U gebeuren! 23 Maar Hij keerde Zich om en zei tegen Petrus: Ga weg achter Mij, satan! U bent een struikelblok voor Mij, want u bedenkt niet de dingen van God, maar die van de mensen.

Petrus geeft als antwoord, dat Jezus de beloofde Messias is:

HerzSt (Mattheüs 16:13-19) 13 Toen Jezus gekomen was in het gebied van Caesarea Filippi, vroeg Hij aan Zijn discipelen: Wie zeggen de mensen dat Ik, de Zoon des mensen, ben? 14 Zij zeiden: Sommigen: Johannes de Doper, en anderen: Elia, en weer anderen: Jeremia of een van de profeten. 15 Hij zei tegen hen: Maar u, wie zegt u dat Ik ben? 16 Simon Petrus antwoordde en zei: U bent de Christus, de Zoon van de levende God. 17 En Jezus antwoordde en zei tegen hem: Zalig bent u, Simon Barjona, want vlees en bloed hebben u dat niet geopenbaard, maar Mijn Vader, Die in de hemelen is. 18 En Ik zeg u ook dat u Petrus bent, en op deze petra zal Ik Mijn gemeente bouwen, en de poorten van de hel zullen haar niet overweldigen. 19 En Ik zal u de sleutels van het Koninkrijk der hemelen geven; en wat u bindt op de aarde, zal in de hemelen gebonden zijn; en wat u ontbindt op de aarde, zal in de hemelen ontbonden zijn.

Opnieuw sprak Jezus er over dat Hij moest lijden:

HerzSt (Mattheüs 17:22-23) 22 Toen zij in Galilea verbleven, zei Jezus tegen hen: De Zoon des mensen zal overgeleverd worden in de handen van mensen. 23 En zij zullen Hem doden, maar op de derde dag zal Hij opgewekt worden. En zij werden erg bedroefd.

Jezus spreekt over de onwil van de bewoners van Jeruzalem:

HerzSt (Lukas 13:34-35) 34 Jeruzalem, Jeruzalem, u die de profeten doodt en stenigt die naar u toe gezonden zijn, hoe vaak heb Ik uw kinderen bijeen willen brengen, op de wijze waarop een hen haar kuikens bijeenbrengt onder haar vleugels, maar u hebt niet gewild! 35 Zie, uw huis wordt als een woestenij voor u achtergelaten. Voorwaar, Ik zeg u dat u Mij niet zult zien, totdat de tijd zal gekomen zijn dat u zult zeggen: Gezegend is Hij Die komt in de Naam van de Heere.

De leden van de hoge Raad, het Sanhedrin, zijn vastbesloten om Jezus te doden:

HerzSt (Johannes 11:47-53) 47 De overpriesters dan en de Farizeeën riepen de Raad bijeen en zeiden: Wat doen we? Want deze Mens doet vele tekenen. 48 Als wij Hem zo laten begaan, zullen allen in Hem geloven, en de Romeinen zullen komen en onze plaats en onze natie van ons wegnemen. 49 Maar een van hen, Kajafas, die de hogepriester van dat jaar was, zei tegen hen: U weet niets, 50 en u overweegt niet dat het nuttig voor ons is dat één Mens sterft voor het volk, en niet heel het volk verloren gaat. 51 Dit zei hij echter niet uit zichzelf, maar als hogepriester van dat jaar profeteerde hij dat Jezus sterven zou voor het volk, 52 en niet alleen voor het volk, maar ook om de kinderen van God, overal verspreid, bijeen te brengen. 53 Vanaf die dag dan waren zij vastbesloten om Hem te doden.

De derde keer dat Jezus zijn discipelen er op voorbereid, dat Hij moet lijden:

HerzSt (Mattheüs 20:18-19) 18 Zie, wij gaan naar Jeruzalem en de Zoon des mensen zal aan de overpriesters en schriftgeleerden overgeleverd worden, en zij zullen Hem ter dood veroordelen; 19 en zij zullen Hem aan de heidenen overleveren om Hem te bespotten en te geselen en te kruisigen; maar op de derde dag zal Hij opgewekt worden.

De gelijkenis van het stervend tarwegraan:

HerzSt (Johannes 12:24-28) 24 Voorwaar, voorwaar, Ik zeg u: Als de tarwekorrel niet in de aarde valt en sterft, blijft hij alleen, maar als hij sterft, draagt hij veel vrucht. 25 Wie zijn leven liefheeft, zal het verliezen, en wie zijn leven haat in deze wereld, zal het behouden tot het eeuwige leven. 26 Als iemand Mij dient, laat hij Mij volgen, en waar Ik ben, daar zal ook Mijn dienaar zijn. En als iemand Mij dient, zal de Vader hem eren. 27 Nu is Mijn ziel in beroering en wat zal Ik zeggen? Vader, verlos Mij uit dit uur. Maar hierom ben Ik in dit uur gekomen. 28 Vader, verheerlijk Uw Naam! Er kwam dan een stem uit de hemel: En Ik heb hem verheerlijkt en Ik zal hem opnieuw verheerlijken.

Het oordeel over de Satan is voltrokken en hij is uit de intieme kring van God geworpen.
Als Jezus naar Zijn Vader is opgestegen, dan zal de Heilige Geest naar Zijn discipelen komen als Helper en Trooster:

HerzSt (Johannes 12:31-33) 31 Nu wordt het oordeel over deze wereld voltrokken, nu zal de vorst van deze wereld buitengeworpen worden. 32 En Ik, als Ik van de aarde verhoogd ben, zal allen naar Mij toe trekken. 33 En dit zei Hij om aan te duiden welke dood Hij zou sterven.
HerzSt (Johannes 16:7-11) 7 Maar Ik zeg u de waarheid: Het is nuttig voor u dat Ik wegga, want als Ik niet wegga, zal de Trooster niet naar u toe komen; maar als Ik heenga, zal Ik Hem naar u toe zenden. 8 En als Die gekomen is, zal Hij de wereld overtuigen van zonde, van gerechtigheid en van oordeel: 9 van zonde, omdat zij niet in Mij geloven; 10 van gerechtigheid, omdat Ik heenga naar Mijn Vader en u Mij niet meer zult zien; 11 en van oordeel, omdat de vorst van deze wereld veroordeeld is.

De vierde keer dat Jezus zijn discipelen wil overtuigen, dat Hij moet lijden:

HerzSt (Mattheüs 26:1-2) 1 En toen Jezus al deze woorden geëindigd had, gebeurde het dat Hij tegen Zijn discipelen zei: 2 U weet dat over twee dagen het Pascha is, en dan zal de Zoon des mensen overgeleverd worden om gekruisigd te worden.

Het plan gesmeed om Jezus met een list te grijpen en vervolgens te doden:

HerzSt (Mattheüs 26:3-5) 3 Toen kwamen de overpriesters en de schriftgeleerden en de oudsten van het volk bijeen in het paleis van de hogepriester, die Kajafas heette; 4 en zij overlegden met elkaar om Jezus met list te grijpen en te doden. 5 Zij zeiden echter: Niet tijdens het feest, opdat er geen opschudding onder het volk komt.

De zalving door Maria, de zuster van Lazarus:

HerzSt (Johannes 12:1-8) 1 Jezus dan kwam zes dagen voor het Pascha in Bethanië, waar Lazarus was, die gestorven was maar die Hij uit de doden opgewekt had. 2 Zij nu bereidden daar een maaltijd voor Hem, en Martha bediende; en Lazarus was een van hen die met Hem aanlagen. 3 Maria dan nam een pond zuivere narduszalf van zeer grote waarde, zalfde de voeten van Jezus en droogde Zijn voeten met haar haren af; en het huis werd vervuld met de geur van de zalf. 4 Toen zei een van Zijn discipelen, Judas Iskariot, de zoon van Simon, die Hem verraden zou: 5 Waarom is deze zalf niet voor driehonderd penningen verkocht en aan de armen gegeven? 6 En dit zei hij niet omdat hij zich bekommerde om de armen, maar omdat hij een dief was, en de beurs beheerde en droeg wat gegeven werd. 7 Jezus dan zei: Laat haar begaan; zij heeft dit bewaard met het oog op de dag van Mijn begrafenis. 8 Want de armen hebt u altijd bij u, maar Mij hebt u niet altijd.

De Koninklijke intocht op een jonge ezel in Jeruzalem:

HerzSt (Johannes 12:12-15) 12 Toen de volgende dag een grote menigte die naar het feest gekomen was, hoorde dat Jezus naar Jeruzalem kwam, 13 namen zij de takken van palmbomen en gingen de stad uit Hem tegemoet en riepen: Hosanna! Gezegend is Hij Die komt in de Naam van de Heere, de Koning van Israël! 14 En toen Jezus een jonge ezel gevonden had, ging Hij daarop zitten, zoals geschreven is: 15 Wees niet bevreesd, dochter van Sion, zie, uw Koning komt, zittend op het veulen van een ezelin.

Het verraad van Jezus door Judas Iskariot voor 30 zilverlingen:

HerzSt (Lukas 22:3-6) 3 Toen voer de satan in Judas, die de bijnaam Iskariot had, die bij het getal van de twaalf behoorde. 4 En hij ging weg en sprak met de overpriesters en bevelhebbers van de tempelwacht hoe hij Hem aan hen zou overleveren. 5 En zij verblijdden zich en kwamen overeen hem geld te geven. 6 En hij stemde erin toe en zocht een geschikte gelegenheid om Hem, buiten de menigte om, aan hen over te leveren.

De voorbereiding voor het laatste Pesach/Pascha maal:

HerzSt (Lukas 22:7-13) 7 De dag van de ongezuurde broden brak aan, waarop men het Pascha moest slachten. 8 En Hij stuurde Petrus en Johannes eropuit en zei: Ga heen, maak voor ons het Pascha gereed, zodat wij het kunnen eten. 9 Zij zeiden dan tegen Hem: Waar wilt U dat wij het gereedmaken? 10 En Hij zei tegen hen: Zie, als u de stad binnengaat, zal iemand u tegemoetkomen die een kruik water draagt. Volg hem naar het huis waar hij binnengaat. 11 En u zult tegen de heer des huizes zeggen: De Meester zegt u: Waar is de eetzaal waar Ik het Pascha met Mijn discipelen eten zal? 12 En hij zal u een grote bovenzaal wijzen, die volledig is ingericht. Maak het daar gereed. 13 Zij nu gingen weg en vonden het zoals Hij hun gezegd had; en ze maakten het Pascha gereed.

De viering van het laatste Pascha maal:

HerzSt (Mattheüs 26:20-28) 20 Toen het avond geworden was, lag Hij aan met de twaalf. 21 En toen zij aten, zei Hij: Voorwaar, Ik zeg u dat een van u Mij zal verraden. 22 En zij werden zeer bedroefd en ieder van hen begon tegen Hem te zeggen: Ik ben het toch niet, Heere? 23 Hij antwoordde en zei: Wie de hand met Mij in de schotel indoopt, die zal Mij verraden. 24 De Zoon des mensen gaat wel heen zoals over Hem geschreven is, maar wee die mens door wie de Zoon des mensen verraden wordt! Het zou goed voor die mens zijn als hij niet geboren was. 25 Judas, die Hem verraadde, antwoordde en zei: Ik ben het toch niet, Rabbi? Hij zei tegen hem: U hebt het gezegd. 26 En terwijl zij aten, nam Jezus het brood en toen Hij het gezegend had, brak Hij het en gaf het aan de discipelen en Hij zei: Neem, eet, dit is Mijn lichaam. 27 Hij nam ook de drinkbeker en nadat Hij gedankt had, gaf Hij hun die, en zei: Drink allen daaruit, 28 want dit is Mijn bloed, het bloed van het nieuwe verbond, dat voor velen vergoten wordt tot vergeving van zonden.

Jezus stuurt Judas weg:

HerzSt (Johannes 13:27-29) 27 En met het nemen van het stuk brood voer de satan in hem. Jezus dan zei tegen hem: Wat u wilt doen, doe het snel. 28 En niemand van hen die aanlagen, begreep met welke bedoeling Hij dat tegen hem zei. 29 Want sommigen dachten, omdat Judas de beurs beheerde, dat Jezus tegen hem zei: Koop wat wij nodig hebben voor het feest, of dat hij iets aan de armen moest geven.

Petrus spreekt uit dat hij Jezus nooit zou verloochenen:

HerzSt (Mattheüs 26:31-35) 31 Toen zei Jezus tegen hen: U zult in deze nacht allen aanstoot aan Mij nemen, want er is geschreven: Ik zal de Herder slaan en de schapen van de kudde zullen uiteengedreven worden. 32 Maar nadat Ik opgewekt zal zijn, zal Ik u voorgaan naar Galilea.33 Maar Petrus antwoordde Hem en zei: Al zouden zij ook allen aanstoot aan U nemen, ik zal nooit aanstoot aan U nemen. 34 Jezus zei tegen hem: Voorwaar, Ik zeg u dat u in deze nacht, voordat de haan gekraaid zal hebben, Mij driemaal zult verloochenen. 35 Petrus zei tegen Hem: Al moest ik ook met U sterven, ik zal U beslist niet verloochenen! Hetzelfde zeiden ook al de discipelen.

Jezus staat voor een zeer moeilijke opdracht, het vurige gebed in de hof van Gethsémané:

HerzSt (Mattheüs 26:36-46) 36 Toen ging Jezus met hen naar een plaats die Gethsémané heette, en zei tegen de discipelen: Ga hier zitten, terwijl Ik daar ga bidden. 37 En Hij nam Petrus en de twee zonen van Zebedeüs met Zich mee en begon bedroefd en zeer angstig te worden. 38 Toen zei Hij tegen hen: Mijn ziel is zeer bedroefd, tot de dood toe; blijf hier en waak met Mij. 39 En nadat Hij iets verder gegaan was, wierp Hij Zich met het gezicht ter aarde en bad: Mijn Vader, als het mogelijk is, laat deze drinkbeker aan Mij voorbijgaan. Maar niet zoals Ik wil, maar zoals U wilt. 40 En Hij kwam bij de discipelen en trof hen slapend aan en Hij zei tegen Petrus: Kon u dan niet één uur met Mij waken? 41 Waak en bid, opdat u niet in verzoeking komt; de geest is wel gewillig, maar het vlees is zwak. 42 Opnieuw, voor de tweede keer, ging Hij heen en bad: Mijn Vader, als deze drinkbeker aan Mij niet voorbij kan gaan zonder dat Ik hem drink, laat Uw wil dan geschieden. 43 En toen Hij bij hen kwam, trof Hij hen opnieuw slapend aan, want hun ogen waren zwaar geworden. 44 En Hij liet hen achter, ging nogmaals heen en bad voor de derde keer met dezelfde woorden. 45 Toen kwam Hij bij Zijn discipelen en zei tegen hen: Slaap nu maar verder en rust; zie, het uur is nabijgekomen dat de Zoon des mensen overgeleverd wordt in de handen van zondaars. 46 Sta op, laten wij gaan; zie, hij die Mij verraadt, is dichtbij.

Jezus gebed tot Zijn hemelse Vader was extreem heftig:

HerzSt (Lukas 22:43-44) 43 En aan Hem verscheen een engel uit de hemel, die Hem versterkte. 44 En Hij kwam in zware zielenstrijd en bad des te vuriger. En Zijn zweet werd als grote druppels bloed, die op de aarde neervielen.

Jezus laat Zich gevangen nemen:

HerzSt (Mattheüs 26:47-54) 47 En terwijl Hij nog sprak, zie, Judas, een van de twaalf, kwam er aan en met hem een grote menigte, met zwaarden en stokken, gestuurd door de overpriesters en oudsten van het volk. 48 Hij die Hem verraadde, had met hen een teken afgesproken en gezegd: Degene Die ik kussen zal, Die is het; grijp Hem. 49 En hij ging meteen naar Jezus toe en zei: Gegroet, Rabbi! En hij kuste Hem. 50 Maar Jezus zei tegen hem: Vriend, waarvoor bent u hier? Toen kwamen zij dichterbij, sloegen de handen aan Jezus en grepen Hem. 51 En zie, een van hen die bij Jezus waren, stak zijn hand uit, trok zijn zwaard, trof de dienaar van de hogepriester en sloeg hem het oor af. 52 Toen zei Jezus tegen hem: Doe uw zwaard terug op zijn plaats, want allen die naar het zwaard grijpen, zullen door het zwaard omkomen. 53 Of denkt u dat Ik Mijn Vader nu niet kan bidden, en Hij zal Mij meer dan twaalf legioenen engelen ter beschikking stellen? 54 Hoe zouden anders de Schriften vervuld worden, die zeggen dat het zo geschieden moet?

Jezus wordt voorgeleid voor het Sanhedrin:

HerzSt (Mattheüs 26:57-68) 57 Zij die Jezus gegrepen hadden, leidden Hem weg naar Kajafas, de hogepriester, waar de schriftgeleerden en oudsten bijeengekomen waren. 58 Petrus volgde Hem op een afstand, tot aan het paleis van de hogepriester, en toen hij naar binnen gegaan was, zat hij bij de dienaars om het einde te zien. 59 De overpriesters en de oudsten en heel de Raad zochten een valse getuigenverklaring tegen Jezus, zodat zij Hem zouden kunnen doden, maar zij vonden niets. 60 En hoewel er veel valse getuigen gekomen waren, vonden zij niets. 61 Maar ten slotte kwamen er twee valse getuigen, die zeiden: Deze heeft gezegd: Ik kan de tempel van God afbreken en hem in drie dagen opbouwen. 62 En de hogepriester stond op en zei tegen Hem: Antwoordt U niets? Wat getuigen dezen tegen U? 63 Maar Jezus zweeg. En de hogepriester antwoordde Hem: Ik bezweer U bij de levende God, dat U ons zegt of U de Christus bent, de Zoon van God. 64 Jezus zei tegen hem: U hebt het gezegd. Maar Ik zeg u: Van nu aan zult u de Zoon des mensen zien zitten aan de rechterhand van de kracht van God en zien komen op de wolken van de hemel. 65 Toen scheurde de hogepriester zijn kleren en zei: Hij heeft God gelasterd. Waarom hebben wij nog getuigen nodig? Zie, nu hebt u Zijn godslastering gehoord. 66 Wat denkt u? En zij antwoordden en zeiden: Hij is schuldig en verdient de dood. 67 Toen spuwden zij in Zijn gezicht en sloegen Hem met vuisten. 68 En anderen sloegen Hem in het gezicht en zeiden: Profeteer ons, Christus: wie is het die U geslagen heeft?

De verloochening door Petrus:

HerzSt (Mattheüs 26:69, 74-75) 69 Petrus zat buiten op de binnenplaats; een dienstmeisje kwam naar hem toe en zei: Ook u was bij Jezus, de Galileeër…………. 74 Toen begon hij zich te vervloeken en te zweren: Ik ken de Mens niet.75 En meteen kraaide de haan; en Petrus herinnerde zich het woord van Jezus, Die tegen hem gezegd had: Voordat de haan gekraaid zal hebben, zult u Mij driemaal verloochenen. Toen ging hij naar buiten en huilde bitter.

De overpriesters en de oudsten komen tot het besluit om Jezus te doden en brengen Hem naar de Romeinse stadhouder Pontius Pilatus:

HerzSt (Mattheüs 27:1-2, 11-14) 1 Toen het ochtend geworden was, kwamen al de overpriesters en de oudsten van het volk met betrekking tot Jezus gezamenlijk tot het besluit Hem te doden. 2 En zij boeiden Hem, leidden Hem weg en leverden Hem over aan Pontius Pilatus, de stadhouder………….. 11 Jezus stond voor de stadhouder en de stadhouder vroeg Hem: U bent de Koning van de Joden? Jezus zei tegen hem: U zegt het. 12 En toen Hij door de overpriesters en de oudsten beschuldigd werd, antwoordde Hij niets. 13 Toen zei Pilatus tegen Hem: Hoort U niet hoeveel zij tegen U getuigen? 14 Maar Hij antwoordde hem op geen enkel woord, zodat de stadhouder zich zeer verwonderde.

Het knagende geweten van Judas Iskariot:

HerzSt (Mattheüs 27:3-5) 3 Toen Judas, die Hem verraden had, zag dat Hij veroordeeld was, kreeg hij berouw en hij bracht de dertig zilverstukken bij de overpriesters en de oudsten terug 4 en zei: Ik heb gezondigd, want ik heb onschuldig bloed verraden! Maar zij zeiden: Wat gaat ons dat aan? U moet maar zien. 5 En nadat hij de zilverstukken de tempel in gegooid had, vertrok hij. Hij ging heen en hing zich op. (Zie ook Handelingen 1:16-19)

Jezus wordt naar Herodes gebracht voor verhoor en vervolgens weer naar Pilatus:

HerzSt (Lukas 23:8-12) 8 En toen Herodes Jezus zag, werd hij erg blij, want hij had al lange tijd gewenst Hem te zien, omdat hij veel over Hem gehoord had; en hij hoopte een of ander teken te zien dat door Hem gedaan zou worden. 9 En hij ondervroeg Hem met veel woorden, maar Hij antwoordde hem niets. 10 En de overpriesters en de schriftgeleerden stonden Hem heftig te beschuldigen. 11 En toen Herodes, samen met zijn soldaten, Hem gehoond en bespot had, deed hij Hem een sierlijk gewaad om en stuurde Hem terug naar Pilatus. 12 En op diezelfde dag werden Pilatus en Herodes vrienden van elkaar; voor die tijd leefden zij namelijk in vijandschap met elkaar.

De vrijlating van Barabbas en veroordeling door Pilatus, alhoewel Pilatus geen schuld in Jezus vond:

HerzSt (Mattheüs 27: 15-26) 15 Nu had de stadhouder de gewoonte, op het feest voor de menigte een gevangene los te laten, wie zij ook maar wilden. 16 Ze hadden toen een beruchte gevangene, die Barabbas heette. 17 Toen zij dan bijeenwaren, zei Pilatus tegen hen: Wie wilt u dat ik voor u zal loslaten, Barabbas of Jezus, Die Christus genoemd wordt? 18 Want hij wist dat zij Hem uit afgunst overgeleverd hadden. 19 Toen hij op de rechterstoel zat, stuurde zijn vrouw hem een boodschap: Laat je toch niet in met deze Rechtvaardige, want ik heb vandaag in een droom veel om Hem geleden. 20 Maar de overpriesters en de oudsten haalden de menigte over dat zij om Barabbas zouden vragen en Jezus zouden ombrengen. 21 De stadhouder antwoordde hun en zei: Wie van deze twee wilt u dat ik voor u zal loslaten? Zij zeiden: Barabbas. 22 Pilatus zei tegen hen: Wat zal ik dan doen met Jezus, Die Christus genoemd wordt? Zij zeiden allen tegen hem: Laat Hem gekruisigd worden! 23 Maar de stadhouder zei: Wat voor kwaad heeft Hij dan gedaan? Maar zij riepen des te meer: Laat Hem gekruisigd worden! 24 Toen Pilatus zag dat hij niets bereikte, maar dat er veeleer opschudding ontstond, nam hij water, waste zijn handen voor de ogen van de menigte en zei: Ik ben onschuldig aan het bloed van deze Rechtvaardige. U moet maar zien. 25 En heel het volk antwoordde en zei: Laat Zijn bloed maar komen over ons en over onze kinderen! 26 Toen liet hij Barabbas voor hen los, maar nadat hij Jezus gegeseld had, gaf hij Hem over om gekruisigd te worden.

Jezus vernederd en gemarteld:

HerzSt (Mattheüs 27:27-31) 27 Toen namen de soldaten van de stadhouder Jezus met zich mee in het gerechtsgebouw en verzamelden heel de legerafdeling om Hem heen. 28 En toen zij Hem ontkleed hadden, deden zij Hem een scharlakenrode mantel om, 29 vlochten een kroon van dorens, zetten die op Zijn hoofd en gaven Hem een rietstok in Zijn rechterhand. Zij vielen op hun knieën voor Hem neer en bespotten Hem met de woorden: Gegroet, Koning van de Joden! 30 Ook bespuwden zij Hem, pakten de rietstok en sloegen Hem op Zijn hoofd. 31 En toen zij Hem bespot hadden, trokken zij Hem de mantel uit, trokken Hem Zijn kleren aan en leidden Hem weg om Hem te kruisigen.

Jezus als een misdadiger terechtgesteld:

HerzSt (Mattheüs 27:35-38) 35 Nadat zij Hem gekruisigd hadden, verdeelden zij Zijn kleren door het lot te werpen, opdat vervuld zou worden wat gezegd is door de profeet: Ze hebben Mijn kleren onder elkaar verdeeld en om Mijn kleding hebben ze het lot geworpen. 36 En zij gingen zitten om Hem daar te bewaken. 37 En zij brachten boven Zijn hoofd een opschrift aan met de beschuldiging tegen Hem: DIT IS JEZUS, DE KONING VAN DE JODEN. 38 Toen werden met Hem twee misdadigers gekruisigd, een aan Zijn rechter-, en een aan Zijn linkerzijde.

Jezus sterft de marteldood en roept als laatste Psalm 22:1 uit:

HerzSt (Mattheüs 27:45-50) En vanaf het zesde uur kwam er duisternis over heel de aarde, tot het negende uur toe.46 Ongeveer op het negende uur riep Jezus met een luide stem: Eli, Eli, lama sabachtani? Dat betekent: Mijn God, Mijn God, waarom hebt U Mij verlaten? 47 Sommigen van hen die daar stonden, zeiden, toen zij dit hoorden: Hij roept Elia. 48 En meteen snelde een van hen toe, nam een spons, doordrenkte die met zure wijn, stak hem op een rietstok en gaf Hem te drinken. 49 Maar de anderen zeiden: Houd op, laten wij zien of Elia komt om Hem te verlossen. 50 Jezus riep nogmaals met luide stem en gaf de geest.

Na Jezus dood scheurde het scheidingskleed in de tempel tussen het Heilige en Heiligste gedeelte compleet doormidden, als teken dat Jezus offer voor mensen de toegang tot God geopend heeft:

HerzSt (Mattheüs 27:51,54) 51 En zie, het voorhangsel van de tempel scheurde in tweeën, van boven tot beneden; de aarde beefde en de rotsen scheurden;……….. 54 En toen de hoofdman over honderd en zij die met hem Jezus bewaakten, de aardbeving zagen en de dingen die gebeurden, werden zij erg bevreesd en zeiden: Werkelijk, Dit was Gods Zoon!

Na Jezus dood

Het wegnemen van de lichamen:

HerzSt (Johannes 19:31-34) 31 Opdat de lichamen niet aan het kruis zouden blijven op de sabbat, omdat het de voorbereiding was (want de dag van die sabbat was een grote dag), vroegen de Joden dan aan Pilatus of hun benen gebroken en zij weggenomen mochten worden. 32 De soldaten dan kwamen en braken wel de benen van de eerste en van de ander die met Hem gekruisigd was, 33 maar toen zij bij Jezus kwamen en zagen dat Hij al gestorven was, braken zij Zijn benen niet. 34 Maar een van de soldaten stak met een speer in Zijn zij en meteen kwam er bloed en water uit.

Jezus lichaam wordt in een graf gelegd:

HerzSt (Johannes 19:38-42) 38 En daarna vroeg Jozef van Arimathea, die een discipel van Jezus was (maar in het geheim, uit vrees voor de Joden) aan Pilatus het lichaam van Jezus te mogen wegnemen; en Pilatus stond het toe. Hij dan ging en nam het lichaam van Jezus weg. 39 En Nicodemus (die eerst ’s nachts naar Jezus toe gekomen was) kwam ook en bracht een mengsel van mirre en aloë mee, ongeveer honderd pond. 40 Zij namen dan het lichaam van Jezus en wikkelden het in linnen doeken, met de specerijen, zoals het de gewoonte van de Joden is bij het begraven. 41 En er was bij de plaats waar Hij gekruisigd was, een hof en in de hof een nieuw graf, waarin nog nooit iemand gelegd was. 42 Daar nu legden zij Jezus vanwege de voorbereiding van de Joden, omdat het graf dichtbij was.

De overpriesters en de Farizeeën zorgen er voor dat het graf bewaakt wordt:

HerzSt (Mattheüs 27:62-66) 62 De volgende dag, dat is de dag na de voorbereiding, kwamen de overpriesters en de Farizeeën bij Pilatus bijeen, 63 en zeiden: Heer, wij herinneren ons dat deze verleider gezegd heeft toen Hij nog leefde: Na drie dagen zal Ik opgewekt worden. 64 Geef dan bevel dat het graf tot de derde dag toe beveiligd wordt, opdat Zijn discipelen Hem ’s nachts misschien niet komen stelen en tegen het volk zeggen: Hij is opgewekt uit de doden. En dan zal de laatste dwaling erger zijn dan de eerste. 65 Pilatus zei tegen hen: Hier hebt u een wacht; ga heen, beveilig het naar uw beste weten. 66 Zij gingen erheen en beveiligden het graf met de wacht, nadat zij de steen verzegeld hadden.

De opstanding van Jezus:

HerzSt (Mattheüs 28:1-7) 1 Laat na de sabbat, toen het licht begon te worden op de eerste dag van de week, kwamen Maria Magdalena en de andere Maria om naar het graf te kijken. 2 En zie, er vond een grote aardbeving plaats, want een engel van de Heere, die uit de hemel neerdaalde, ging erheen, rolde de steen van de opening weg en ging erop zitten. 3 Zijn gedaante was als een bliksem en zijn kleding wit als sneeuw. 4 De bewakers beefden van angst voor hem en werden als doden. 5 Maar de engel antwoordde en zei tegen de vrouwen: U hoeft niet bevreesd te zijn, want ik weet dat u Jezus zoekt, Die gekruisigd was. 6 Hij is hier niet, want Hij is opgewekt, zoals Hij gezegd heeft. Kom, zie de plaats waar de Heere gelegen heeft. 7 En ga haastig heen en zeg tegen Zijn discipelen dat Hij opgewekt is uit de doden; en zie, Hij gaat u voor naar Galilea; daar zult u Hem zien. Zie, ik heb het u gezegd.

De verschijning van Jezus aan Maria Magdalena:

HerzSt (Johannes 20:11-17) 11 Maar Maria stond huilend buiten bij het graf en terwijl zij huilde, boog zij voorover in het graf, 12 en zij zag twee engelen in witte kleding zitten, een aan het hoofdeinde en een aan het voeteneinde van de plaats waar het lichaam van Jezus gelegen had; 13 en die zeiden tegen haar: Vrouw, waarom huilt u? Zij zei tegen hen: Omdat ze mijn Heere weggenomen hebben, en ik weet niet waar ze Hem neergelegd hebben. 14 En toen zij dit gezegd had, keerde zij zich naar achteren en zag Jezus staan, maar zij wist niet dat het Jezus was. 15 Jezus zei tegen haar: Vrouw, waarom huilt u? Wie zoekt u? Zij dacht dat het de tuinman was, en zei tegen Hem: Mijnheer, als u Hem weggedragen hebt, zeg mij dan waar u Hem neergelegd hebt en ik zal Hem weghalen. 16 Jezus zei tegen haar: Maria! Zij keerde zich om en zei tegen Hem: Rabboeni; dat betekent: Meester. 17 Jezus zei tegen haar: Houd Mij niet vast, want Ik ben nog niet opgevaren naar Mijn Vader, maar ga naar Mijn broeders en zeg tegen hen: Ik vaar op naar Mijn Vader en uw Vader, en naar Mijn God en uw God.

Petrus rent naar het graf na gehoord te hebben dat Jezus een opstanding heeft gekregen:

HerzSt (Lukas 24:9-12) 9 En toen zij teruggekeerd waren van het graf, berichtten ze dit alles aan de elf discipelen en aan alle anderen. 10 En het waren Maria Magdalena, Johanna en Maria, de moeder van Jakobus, en de anderen die bij hen waren, die dit tegen de apostelen zeiden. 11 En hun woorden leken hun kletspraat en zij geloofden hen niet. 12 Maar Petrus stond op en snelde naar het graf en toen hij zich vooroverboog, zag hij alleen de linnen doeken liggen. En hij ging weg en verwonderde zich over wat er gebeurd was.

De leugen van het Sanhedrin:

HerzSt (Mattheüs 28:11-15) 11 Terwijl zij onderweg waren, zie, enigen van de wacht kwamen in de stad en berichtten de overpriesters alles wat er gebeurd was. 12 En zij kwamen bijeen met de oudsten, en zij kwamen gezamenlijk tot het besluit om de soldaten veel geld te geven, 13 en zij zeiden: Zeg: Zijn discipelen zijn ’s nachts gekomen en hebben Hem gestolen, terwijl wij sliepen. 14 En als de stadhouder hiervan hoort, zullen wij hem overtuigen en maken dat u zonder zorgen bent. 15 Toen zij het geld in ontvangst genomen hadden, deden zij zoals hun was voorgehouden. En dit woord is verbreid onder de Joden tot op de huidige dag.

De verschijning aan de twee discipelen die op weg waren naar het dorpje Emmaüs:

HerzSt (Lukas 24:13-17,25-27) 13 En zie, twee van hen gingen op diezelfde dag naar een dorp dat zestig stadiën van Jeruzalem verwijderd was en waarvan de naam Emmaüs was. 14 En zij spraken met elkaar over al deze dingen die gebeurd waren. 15 En het gebeurde, terwijl zij met elkaar spraken en van gedachten wisselden, dat Jezus Zelf bij hen kwam en met hen meeliep. 16 Maar hun ogen werden gesloten gehouden, zodat zij Hem niet herkenden. 17 En Hij zei tegen hen: Wat zijn dit voor gesprekken die u al lopend met elkaar voert en waarom ziet u er zo bedroefd uit?………25 En Hij zei tegen hen: O onverstandigen en tragen van hart! Dat u niet gelooft al wat de profeten gesproken hebben! 26 Moest de Christus dit niet lijden en zo in Zijn heerlijkheid ingaan? 27 En Hij begon bij Mozes en al de profeten en legde hun uit wat in al de Schriften over Hem geschreven was.

Jezus heeft ook beslist tegen hen gesproken over de profetieën in Jesaja die volledig werden vervuld:

Jesaja 50:6 Zal bespuugd en geslagen worden
Jesaja 53:3-6 Zal door Zijn volk verworpen worden, zal om onze overtredingen gegeseld worden
Jesaja 53:7 Zal zwijgen tijdens Zijn verhoor
Jesaja 53:9 Had geen onrecht gepleegd, noch is er bedrog in Zijn mond geweest
Jesaja 53:11-12 Zal van velen de zonden dragen, zal onder de misdadigers gerekend worden
Jesaja 53:12 Zal pleiten en in gebed gaan voor de overtreders
(Zie ook: Nieuwsbrieven 11. Herstel van het paradijs   https://www.dojc.nl/?p=4119 )

De verschijning aan de apostelen:

HerzSt (Lukas 24:36-44) 36 En toen zij over deze dingen spraken, stond Jezus Zelf in hun midden en zei tegen hen: Vrede zij u. 37 En zij werden angstig en zeer bevreesd en dachten dat ze een geest zagen. 38 En Hij zei tegen hen: Waarom bent u in verwarring en waarom komen zulke overwegingen op in uw hart? 39 Zie Mijn handen en Mijn voeten, want Ik ben het Zelf. Raak Mij aan en zie, want een geest heeft geen vlees en beenderen, zoals u ziet dat Ik heb. 40 En terwijl Hij dit zei, liet Hij hun de handen en de voeten zien. 41 En toen zij het van blijdschap nog niet geloofden, en zich verwonderden, zei Hij tegen hen: Hebt u hier iets te eten? 42 En zij gaven Hem een stuk van een gebakken vis en van een honingraat. 43 En Hij nam het aan en at het voor hun ogen op. 44 En Hij zei tegen hen: Dit zijn de woorden die Ik tot u sprak toen Ik nog bij u was, dat alles vervuld moest worden wat over Mij geschreven staat in de Wet van Mozes en in de Profeten en in de Psalmen.

Jezus overtuigt de ongelovige Thomas:

HerzSt (Johannes 20:24-29) 24 En Thomas, een van de twaalf, Didymus genoemd, was niet bij hen toen Jezus daar kwam. 25 De andere discipelen dan zeiden tegen hem: Wij hebben de Heere gezien. Maar hij zei tegen hen: Als ik in Zijn handen niet het litteken van de spijkers zie, en mijn vinger niet steek in het litteken van de spijkers, en mijn hand niet steek in Zijn zij, zal ik beslist niet geloven. 26 En na acht dagen waren Zijn discipelen weer binnen en Thomas was bij hen. Jezus kwam terwijl de deuren gesloten waren, en Hij stond in hun midden en zei: Vrede zij u. 27 Daarna zei Hij tegen Thomas: Kom hier met uw vinger en bekijk Mijn handen, en kom hier met uw hand en steek die in Mijn zij; en wees niet ongelovig, maar gelovig. 28 En Thomas antwoordde en zei tegen Hem: Mijn Heere en mijn God! 29 Jezus zei tegen hem: Omdat u Mij gezien hebt, Thomas, hebt u geloofd; zalig zijn zij die niet gezien zullen hebben en toch zullen geloven.

Na Jezus opwekking op de derde dag werden er tevens veel heiligen opgewekt:

HerzSt (Mattheüs 27:52-53) 52 ook werden de graven geopend en veel lichamen van heiligen die ontslapen waren, werden opgewekt; 53 en na Zijn opwekking gingen zij uit de graven, kwamen in de heilige stad en zijn aan velen verschenen.

Jezus verschijning aan de discipelen bij de zee van Tiberias:

HerzSt (Johannes 21:1-7,14) 1 Hierna openbaarde Jezus Zich opnieuw aan de discipelen, aan de zee van Tiberias. En Hij openbaarde Zich als volgt: 2 Er waren bijeen Simon Petrus en Thomas, ook Didymus genoemd, en Nathanaël, die uit Kana in Galilea afkomstig was, en de zonen van Zebedeüs, en twee anderen van Zijn discipelen. 3 Simon Petrus zei tegen hen: Ik ga vissen. Zij zeiden tegen hem: Wij gaan met u mee. Zij gingen naar buiten, en gingen meteen aan boord van het schip; en in die nacht vingen zij niets. 4 En toen het al ochtend geworden was, stond Jezus aan de oever, maar de discipelen wisten niet dat het Jezus was. 5 Jezus dan zei tegen hen: Kinderen, hebt u niet iets voor bij het eten? Zij antwoordden Hem: Nee. 6 En Hij zei tegen hen: Werp het net uit aan de rechterkant van het schip en u zult vinden. Dus wierpen zij het uit en zij konden het niet meer trekken vanwege de grote hoeveelheid vissen. 7 De discipel dan die Jezus liefhad, zei tegen Petrus: Het is de Heere! Toen Simon Petrus dan hoorde dat het de Heere was, sloeg hij het bovenkleed om, want hij was ongekleed, en wierp zich in de zee…….14 Dit nu was de derde keer dat Jezus Zich aan Zijn discipelen openbaarde, nadat Hij uit de doden opgewekt was.

Na de verloochening door Petrus herstelt Jezus nu de relatie met Petrus:

HerzSt (Johannes 21:15-17) 15 Toen zij dan de maaltijd gebruikt hadden, zei Jezus tegen Simon Petrus: Simon, zoon van Jona, hebt u Mij meer lief dan dezen? Hij zei tegen Hem: Ja, Heere, U weet dat ik van U houd. Hij zei tegen hem: Weid Mijn lammeren. 16 Hij zei opnieuw tegen hem, voor de tweede keer: Simon, zoon van Jona, hebt u Mij lief? Hij zei tegen Hem: Ja, Heere, U weet dat ik van U houd. Hij zei tegen hem: Hoed Mijn schapen. 17 Hij zei voor de derde keer tegen hem: Simon, zoon van Jona, houdt u van Mij? Petrus werd bedroefd, omdat Hij voor de derde keer tegen hem zei: Houdt u van Mij? En hij zei tegen Hem: Heere, U weet alle dingen, U weet dat ik van U houd. Jezus zei tegen hem: Weid Mijn schapen.

Jezus is 40 dagen lang verschenen aan Zijn discipelen:

HerzSt (Handelingen 1:3-5) 3 Hij heeft Zichzelf, nadat Hij geleden had, ook levend aan hen vertoond, met veel onmiskenbare bewijzen, veertig dagen lang, waarbij Hij door hen gezien werd en over de dingen sprak die het Koninkrijk van God betreffen. 4 En toen Hij met hen samen was, beval Hij hun dat zij niet uit Jeruzalem weg zouden gaan, maar de belofte van de Vader zouden verwachten, die u, zei Hij, van Mij gehoord hebt; 5 want Johannes doopte wel met water, maar u zult met de Heilige Geest gedoopt worden, niet lang na deze dagen.
HerzSt (1Korinthe 15:3-7) 3 Want ik heb u ten eerste overgeleverd wat ik ook ontvangen heb, dat Christus gestorven is voor onze zonden, overeenkomstig de Schriften, 4 en dat Hij begraven is, en dat Hij opgewekt is op de derde dag, overeenkomstig de Schriften, 5 en dat Hij verschenen is aan Kefas, daarna aan de twaalf. 6 Daarna is Hij verschenen aan meer dan vijfhonderd broeders tegelijk, van wie de meesten nu nog in leven zijn, maar sommigen ook zijn ontslapen. 7 Daarna is Hij verschenen aan Jakobus, daarna aan alle apostelen.

De hemelvaart vanaf de Olijfberg:

HerzSt (Handelingen 1:6-11) 6 Zij dan die samengekomen waren, vroegen Hem: Heere, zult U in deze tijd voor Israël het Koninkrijk weer herstellen?7 En Hij zei tegen hen: Het komt u niet toe de tijden of gelegenheden te weten die de Vader in Zijn eigen macht gesteld heeft, 8 maar u zult de kracht van de Heilige Geest ontvangen, Die over u komen zal; en u zult Mijn getuigen zijn, zowel in Jeruzalem als in heel Judea en Samaria en tot aan het uiterste van de aarde.9 En nadat Hij dit gezegd had, werd Hij opgenomen terwijl zij het zagen, en een wolk onttrok Hem aan hun ogen. 10 En toen zij, terwijl Hij van hen wegging, hun ogen naar de hemel gericht hielden, zie, twee mannen stonden bij hen in witte kleding, 11 die ook zeiden: Galilese mannen, waarom staat u omhoog te kijken naar de hemel? Deze Jezus, Die van u opgenomen is naar de hemel, zal op dezelfde wijze terugkomen als u Hem naar de hemel hebt zien gaan.

Christus is het hoofd van de Christelijke gemeenschap

HerzSt (1 Korinthe 11:3) 3 Maar ik wil dat u weet dat Christus het Hoofd is van iedere man en de man het hoofd van de vrouw en God het Hoofd van Christus.
HerzSt (Efeziërs 1: 22) 22 En Hij heeft alle dingen aan Zijn [Jezus] voeten onderworpen en heeft Hem als hoofd over alle dingen gegeven aan de gemeente, 23 die Zijn lichaam is en de vervulling van Hem Die alles in allen vervult.
HerzSt (Kolossenzen 1:18) 18 En Hij [Jezus] is het hoofd van het lichaam, namelijk van de gemeente, Hij, Die het begin is, de Eerstgeborene uit de doden, opdat Hij in allen de Eerste zou zijn.

Alle redding is gebaseerd op onverdiende gunst of genade op basis van Jezus rechtvaardige offer:

HerzSt (Romeinen 5:18) 18 Zoals dus door één overtreding de veroordeling gekomen is over alle mensen tot verdoemenis, zo komt ook door één rechtvaardigheid de genade over alle mensen tot rechtvaardiging van het leven.
HerzSt (Efeziërs 2:4-5) 4 Maar God, Die rijk is in barmhartigheid, heeft ons door Zijn grote liefde, waarmee Hij ons liefgehad heeft, 5 ook toen wij dood waren door de overtredingen, met Christus levend gemaakt – uit genade bent u zalig geworden
HerzSt (Romeinen 6:23) 23 Want het loon van de zonde is de dood, maar de genadegave van God is eeu wig leven, door Jezus Christus, onze Heere.

Tot slot:

Figuurlijk gesproken ontving Abraham zijn zoon Izak terug uit de dood:

HerzSt (Hebreeën 11:17-19) 17 Door het geloof heeft Abraham, toen hij door God op de proef gesteld werd, Izak geofferd. En hij, die de beloften ontvangen had, heeft zijn eniggeborene geofferd. 18 Tegen hem was gezegd: Dat van Izak zal uw nageslacht genoemd worden. Hij overlegde bij zichzelf dat God bij machte was hem zelfs uit de doden op te wekken. 19 En hij kreeg hem als het ware daaruit ook terug.

Onze hemelse Vader moest verdragen hoe Zijn Zoon werd gemarteld, werd vernederd en moest sterven als een misdadiger.
YHWH gaf Jezus na 3 dagen een opstanding, zodat wij voor onze zonden niet verloren zijn maar door geloof eeuwig mogen leven:

HerzSt (Johannes 3:16) 16 Want zo lief heeft God de wereld gehad, dat Hij Zijn eniggeboren Zoon gegeven heeft, opdat ieder die in Hem gelooft, niet verloren gaat, maar eeuwig leven heeft.
HerzSt (Handelingen 2:32) 32 Deze Jezus heeft God doen opstaan, waarvan wij allen getuigen zijn.
HerzSt (1 Petrus 1:3) 3 Geprezen zij de God en Vader van onze Heere Jezus Christus, Die ons, overeenkomstig Zijn grote barmhartigheid, opnieuw geboren deed worden tot een levende hoop, door de opstanding van Jezus Christus uit de doden,

Voor wie is het avondmaal de Heren bedoeld, wie mogen het vieren?

Het Joodse volk moest in Egypte het Pesach-lam met haast eten, met riem en schoenen aan.
Ook niet Joden, besneden slaven en besneden vreemdelingen mochten van het lam eten. (Exodus 12:44,48) De besneden niet-Joden vielen onder exact dezelfde wet als de Joden:

HerzSt (Exodus 12:49) 49 Eén wet is er voor de ingezetene en voor de vreemdeling die te midden van u verblijft.

Het geslachte lam was de voorafschaduwing van Jezus offer. (1 Kor. 5:7, 1 Petrus 1:19)
De boeken Romeinen en Kolossenzen zijn over de besnijdenis van Christenen helder:

HerzSt (Romeinen 2:28-29) 28 Want niet híj is Jood die het in het openbaar is, en niet dát is besnijdenis die in het openbaar in het vlees plaatsvindt, 29 maar híj is Jood die het in het verborgene is, en dát is besnijdenis, , naar de geest, niet naar de letter. Zijn lof is niet uit mensen maar uit God.
HerzSt (Kolossenzen 2:11-12) 11 In Hem bent u ook besneden met een besnijdenis die niet met handen plaatsvindt, door het uittrekken van het lichaam van de zonden van het vlees, door de besnijdenis van Christus. 12 U bent immers met Hem begraven in de doop, waarin u ook met Hem bent opgewekt, door het geloof van de werking van God, Die Hem uit de doden heeft opgewekt.

In overtuiging gedoopte Christenen zijn de ware besnedenen.
Alleen deze gedoopte Christenen mogen actief aan de Gedachtenisviering deelnemen.
Zoals de besneden Joden op basis van Jezus toekomstige offer gered werden uit slavernij van het afgodische Egypte, zo worden in het hart besneden Christenen door Jezus offer gered uit slavernij van deze wereld van hebzucht en liefde voor rijkdom.
Het avondmaal des Heren is door Jezus ingesteld als vervanging van de Joodse Pesach.
De parallel met de Pesach viering, waar de besneden vreemdelingen mochten deelnemen, is dat na Jezus dood en opstanding niet alleen de apostelen en de heiligen, maar alle gedoopte Christenen het Avondmaal des Heren actief mogen vieren.
Ook de gedoopte apostelen waren immers niet geheiligd toen ze deelnamen.

Jezus verduidelijkte de viering met brood en wijn eens zo:

HerzSt (Johannes 6:53-57) 53 Jezus dan zei tegen hen: Voorwaar, voorwaar, Ik zeg u: Als u het vlees van de Zoon des mensen niet eet en Zijn bloed niet drinkt, hebt u geen leven in uzelf. 54 Wie Mijn vlees eet en Mijn bloed drinkt, heeft eeuwig leven, en Ik zal hem doen opstaan op de laatste dag. 55 Want Mijn vlees is het ware voedsel en Mijn bloed is de ware drank. 56 Wie Mijn vlees eet en Mijn bloed drinkt, blijft in Mij en Ik in hem. 57 Zoals de levende Vader Mij gezonden heeft, en Ik leef door de Vader, zo zal ook wie Mij eet, leven door Mij.

In Handelingen 2:44 wordt uitgelegd wat de eerste Christenen onder ‘gemeenschap’ begrepen. De Christelijke gemeenschap had alles gemeenschappelijk in zowel geestelijk als materieel opzicht:

HerzSt (Handelingen 2:41-44) 41 Zij nu die zijn woord met vreugde aannamen, werden gedoopt; en ongeveer drieduizend zielen werden er op die dag aan hen toegevoegd. 42 En zij volhardden in de leer van de apostelen en in de gemeenschap, in het breken van het brood en in de gebeden. 43 En er kwam vrees over iedereen; en er werden veel wonderen en tekenen door de apostelen gedaan. 44 En allen die geloofden, waren bijeen en hadden alle dingen gemeenschappelijk;

Zij beschouwden de gemeente of gemeenschap ook niet als een plaatselijke gebeuren, maar als een wereldwijde gemeenschap, een wereldwijd lichaam van Christenen.
Alle Christenen, zowel heiligen als niet-heiligen maken dus deel uit van dat ene lichaam:

HerzSt (Romeinen 12:5) 5 zo zijn wij, hoewel velen, één lichaam in Christus, maar ieder afzonderlijk leden van elkaar.
HerzSt (1 Korinthe 10:17) 17 Omdat het brood één is, zijn wij, die velen zijn, één lichaam, want wij allen hebben deel aan het ene brood.
HerzSt (1 Korinthe 12:12,27) 12 Want zoals het lichaam één is en veel leden heeft, en al de leden van dit ene lichaam, hoewel het er veel zijn, één lichaam zijn, zo is het ook met Christus…….. 27 Samen bent u namelijk het lichaam van Christus, en ieder afzonderlijk Zijn leden.

Zo bedoelde Jezus het, dat Zijn lichaam bij de viering wordt uitgedeeld over alle Christenen, zodat alle Christenen samen één lichaam in Christus zijn.
Ook al krijgen de heiligen een andere taak, alle Christenen samen blijven 1 lichaam.
Het avondmaal de Heren werd door Jezus ingesteld op de 14e Nisan na zonsondergang.
(Zie: Nieuws-brieven 13. Het Avondmaal des Heren https://www.dojc.nl/?p=4236)

Laat u niet de prijs ontzeggen en neem daarom als gedoopte Christen deel aan het Avondmaal:

HerzSt (Kolossenzen 2: 18-19) 18 Laat u niet de prijs ontzeggen door iemand die behagen schept in nederigheid en engelenverering, intreedt in wat hij niet gezien heeft, zonder reden gewichtig doet door zijn vleselijke denken, 19 en zich niet houdt aan het hoofd, waaruit het hele lichaam, dat van banden en pezen voorzien is en daardoor samengevoegd, opgroeit door de groei die van God komt.

Tot zover dit gedeelte over Jezus belangrijke onderwijs wat de laatste dagen betreft. In het volgende en laatste gedeelte – Jezus de beloofde Messias deel 9 – gaan we verder met de keuze die ieder mens in overtuiging kan maken.

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *