Mozes, een opmerkelijk man Gods versie 1.5
Inleiding:
Mozes was – voordat Jezus op aarde kwam – de meest inspirerende leider van Israël en een van de grootste profeten uit het Joodse volk (Lukas 7:28). Hij ontving via inspiratie het wetsverbond, de wet van Mozes, en was schrijver van de eerste 5 boeken (de Thora). Mozes wordt in de Schrift ‘de man Gods’ genoemd. Dit betekent dat Mozes een bijzondere en goede relatie met God had:
(Deuteronomium 33:1) 1 Dit nu is de zegen waarmee Mozes, de man Gods, de Israëlieten gezegend heeft, vóór zijn dood.
(1 Kronieken 23:14) 14 Wat betreft Mozes, de man Gods; zijn zonen werden genoemd onder de stam Levi. (zie ook Jozua 14:6 voor Mozes als de man Gods)
In deze artikelserie zullen we belichten wat Mozes voor een persoon was en wie hij werkelijk zou gaan worden. In het bijzonder voor wat hij in de zeer nabije toekomst voor ons zal betekenen. Hoe Mozes in deze laatste dagen opnieuw is verbonden met Gods volk, de Christelijke gemeenschap, door het samen dienen van onze Schepper YHWH (Op. 11:3-12).
Inhoudsopgave deel 1
- De voorzegde hongersnood
- De geboorte van Mozes
- Mozes leven aan het hof van Egypte
- De vlucht naar Midian
- Mozes roeping
- Mozes keert terug naar Egypte
- Mozes en Aäron gaan naar de Farao
- De plagen van Egypte
- Instelling van het Pesach of Pascha
- De tiende plaag; de dood van de eerstgeborenen:
- De instelling van de heiliging van de eerstgeborenen
. (Alle aanhalingen uit de Herziene Statenvertaling)
——————————————————————————————————–
Wanneer kwam Mozes in beeld bij Gods volk, de Israëlieten, in die dagen?
Het begon destijds met de voorzegde hongersnood
YHWH had een verbond gesloten met de stamvaders, Abraham, Izaak en Jacob en hun een land beloofd, Kanaän. Daar verbleven zij als vreemdelingen:
(Exodus 6:1-3) 1 Toen sprak God tot Mozes en zei tegen hem: Ik ben de HEERE. 2 Ik ben aan Abraham, Izak en Jakob verschenen als God de Almachtige, maar met Mijn Naam HEERE ben Ik hun niet bekend geweest. 3 Ook heb Ik Mijn verbond met hen gesloten om hun het land Kanaän te geven, het land van hun vreemdelingschap, waarin zij als vreemdeling verbleven.
Jozef was de zoon van Jacob en werd uit jaloezie door zijn broers verkocht:
(Genesis 37:3-4,28) 3 Israël had Jozef meer lief dan al zijn andere zonen, want hij was voor hem een zoon van zijn ouderdom. Ook liet hij een veelkleurig gewaad voor hem maken. 4 Toen zijn broers zagen dat hun vader hem meer liefhad dan al zijn broers, haatten zij hem en konden niet vriendelijk meer tot hem spreken….28 Toen er Midianitische kooplieden voorbijkwamen, trokken en tilden zij (de broers van Jozef) Jozef uit de put en verkochten zij Jozef voor twintig zilverstukken aan de Ismaëlieten. Die brachten Jozef naar Egypte.
Uiteindelijk belandde Jozef door een valse beschuldiging in de gevangenis in Egypte.
Hij had al eerder in de gevangenis met Gods hulp dromen uitgelegd, zie Gen. hfdstk 40. Nu had de Farao van Egypte dromen gehad, en niemand in zijn hofhouding kon die dromen uitleggen. De schenker van farao herinnerde zich Jozef, hoe hij in de gevangenis zijn droom kon uitleggen. Jozef werd geroepen uit de gevangenis en legde de dromen van de farao uit. De uitleg betrof een periode van 7 vette jaren van overvloed en 7 magere jaren van hongersnood:
(Genesis 41:14-15,29-30) 14 Toen stuurde de farao boden en liet Jozef roepen. Zij haalden hem snel uit de kerker; men schoor hem, verwisselde zijn kleren, en hij kwam bij de farao. 15 De farao zei tegen Jozef: Ik heb een droom gehad, en er is niemand die hem kan uitleggen, maar ik heb over u horen zeggen dat u, als u een droom hoort, hem kunt uitleggen….29 Zie, de komende zeven jaren zal er in heel het land Egypte een grote overvloed zijn. 30 Maar daarna zullen er zeven jaren van hongersnood aanbreken; dan zal al die overvloed in het land Egypte vergeten zijn, en de honger zal het land verwoesten.
Ook in Kanaän kwam hongersnood. Jacobs zoon Jozef was ondertussen onderkoning geworden in Egypte:
(Genesis 41:40-42) 40 U zult zelf over mijn huis gaan en heel mijn volk zal uw bevel eerbiedigen; 41 Verder zei de farao tegen Jozef: Zie, ik stel u hierbij aan over heel het land Egypte. 42 Toen nam de farao zijn ring van zijn hand en deed hem aan Jozefs hand; hij liet hem kleren van fijn linnen aantrekken en hing een gouden keten om zijn hals.
Jakob ging uiteindelijk met zijn kinderen en kleinkinderen naar Egypte vanwege de hongersnood en vooral om zijn zoon Jozef te zien:
(Genesis 46:27) 27 ….Het totale aantal zielen die tot het huis van Jakob behoorden en die naar Egypte kwamen, was zeventig.
In Egypte aangekomen was Jacob zeer verheugd om zijn zoon Jozef weer te zien, en Jozef op zijn beurt zorgde voor zijn vader en zijn broers:
(Genesis 47:11) 11 Jozef zorgde voor woonplaatsen voor zijn vader en zijn broers en gaf hun grondbezit in het land Egypte, in het beste deel van het land, namelijk in de landstreek Rameses, zoals de farao geboden had.
De familie ging schapen en vee houden in de landstreek Rameses, in de provincie Gosen in de Nijldelta. Jakob stierf nadat hij nog 17 jaar in Egypte had gewoond (Gen. 47:28), maar zijn familie bleef in Egypte wonen en hun aantal werd snel groter. Jozef stierf op 110 jarige leeftijd (Gen. 50:26).
Jaren na Jozefs dood verscheen er een andere Farao in Egypte die zich niet bewust was van Jozefs redding van de Egyptenaren, dat Jozef het Egyptische volk voor hongersnood had behoed. Hij constateerde dat het volk van de Israëlieten naar zijn zin veel te groot was geworden en hij was daarom bang dat ze ook te machtig werden:
(Exodus 1:8-16) 8 Toen trad er in Egypte een nieuwe koning aan, die Jozef niet gekend had. 9 Hij zei tegen zijn volk: Zie, het volk van de Israëlieten is talrijker en machtiger dan wij. 10 Kom, laten wij er verstandig tegen optreden, anders zal het talrijk worden en, mocht het zijn dat er een oorlog uitbreekt, dan zal het zich ook bij onze vijanden aansluiten, tegen ons strijden en uit het land wegtrekken. 11 En zij stelden daarom opzichters van herendiensten over het volk aan om het door zijn dwangarbeid te onderdrukken. Het bouwde voor de farao voorraadsteden: Pitom en Raämses. 12 Hoe meer zij het echter onderdrukten, hoe talrijker het werd en hoe meer het zich uitbreidde, zodat zij in angst verkeerden vanwege de Israëlieten. 13 De Egyptenaren lieten de Israëlieten met harde hand voor zich werken. 14 Zij maakten het leven bitter voor hen door hen zwaar werk te laten verrichten met leem en bakstenen, en door allerlei werk op het veld: al hun werk, waarmee zij hen moesten dienen, met harde hand. 15 Bovendien zei de koning van Egypte tegen de vroedvrouwen van de Hebreeuwse vrouwen, van wie de naam van de een Sifra was en de naam van de ander Pua, 16 hij zei: Als u de Hebreeuwse vrouwen bij het bevallen helpt en u let op de stenen baarstoel, dan moet u, als het een zoon is, hem doden, maar als het een dochter is, mag zij blijven leven.
(Handelingen 7:17-21) 17 Naarmate echter de tijd van de belofte die God aan Abraham gezworen had, naderbij kwam, groeide het volk en nam in aantal toe in Egypte, 18 totdat er een andere koning opstond, die Jozef niet gekend had. 19 Die ging listig met ons geslacht om en behandelde onze vaderen slecht door hen hun jonge kinderen te vondeling te laten leggen, opdat zij zich niet zouden voortplanten. (zie voor de toename ook Psalm 105:24)
Het volk nam sterk toe als gevolg van Gods zegen, uitgesproken over Abraham gehoorzaamheid omdat hij bereid was zijn zoon Izaak te offeren, maar op het allerlaatste moment hiervoor werd afgehouden om dat niet door te zetten:
(Genesis 22:15-18) 15 Daarna riep de Engel van de HEERE tot Abraham voor de tweede keer vanuit de hemel. 16 Hij zei: Ik zweer bij Mijzelf, spreekt de HEERE: Omdat u dit gedaan hebt en Mij uw zoon, uw enige, niet onthouden hebt, 17 zal Ik u zeker rijk zegenen en uw nageslacht zeer talrijk maken, als de sterren aan de hemel en als het zand dat aan de oever van de zee is….
De Farao van Egypte wilde dat het aantal Israëlieten niet toenam en had aan de vroedvrouwen opgedragen dat ieder pasgeboren Hebreeuws jongetje gedood moest worden (Ex. 1:15-16).
De geboorte van Mozes
In de tijdsperiode na de hierboven genoemde beslissing van de nieuwe Farao vond de geboorte van Mozes plaats:
(Exodus 1:17-20) 17 De vroedvrouwen vreesden echter God en deden niet wat de koning van Egypte tot hen gesproken had, maar lieten de jongetjes in leven. 18 Toen riep de koning van Egypte de vroedvrouwen bij zich en zei tegen hen: Waarom hebt u dit gedaan, dat u de jongetjes in leven laat? 19 De vroedvrouwen zeiden tegen de farao: Omdat de Hebreeuwse vrouwen niet zijn zoals de Egyptische vrouwen, want zij zijn sterk. Zij hebben al gebaard, voordat er een vroedvrouw bij hen is aangekomen. 20 Daarom deed God aan de vroedvrouwen goed, en het volk werd talrijk en zeer machtig.
De ouders van Mozes waren Amram en Jochebed (zij was de tante van Amram) beiden uit de stam Levi. Zowel Mozes als Aäron waren dus Levieten:
(Exodus 6:15,17,19) 15 Dit zijn de namen van de zonen van Levi, met hun afstammelingen: Gerson, Kahath en Merari….17 De zonen van Kahath: Amram, Jizhar, Hebron en Uzziël….19 Amram nam Jochebed, zijn tante, voor zichzelf tot vrouw, en zij baarde hem Aäron en Mozes…. (zie ook Numeri 26:58-59)
Mirjam was de oudere zus van Mozes (+/- 6 jaar ouder) en Aäron was drie jaar ouder dan Mozes (Exodus 7:7). Mozes had als pas geboren kind een bijzondere uitstraling:
NKJV vertaald (Handelingen 7:20-21) 19 Deze man (Farao) heeft ons volk verraderlijk behandeld, en onze voorvaderen onderdrukt door hen hun jonge kinderen te vondeling te laten leggen, opdat zij zich niet zouden voortplanten. 20 In die tijd werd Mozes geboren en hij was God zeer welgevallig; en hij groeide drie maanden op in het huis van zijn vader. 21 Maar toen hij buiten werd achtergelaten, nam de dochter van de farao hem mee en bracht hem groot als haar eigen zoon.
(Hebreeën 11:23) 23 Door het geloof werd Mozes, toen hij geboren was, drie maanden lang door zijn ouders verborgen, omdat zij zagen dat het een heel bijzonder kind was. En zij waren niet bevreesd voor het bevel van de koning.
Omdat de ouders van Mozes tot de stam Levi behoorden, kunnen we er van uitgaan dat zij zich gewetensvol aan de besnijdeniswet hielden zoals ook zijn oudere broer Aäron werd besneden. Op de 8e dag werd Mozes besneden, geheel volgens God opdracht aan Abraham (Gen. 17:9-14). Aan de besnijdenis was te zien, wie tot Gods volk of verbond behoorde in die dagen. Het bijzondere kind werd eerst in het huis van Amram en Jochebed verborgen, maar toen dit niet langer geheim kon worden gehouden voor de Egyptenaren, legde zijn moeder hem in een mandje van biezen tussen het riet aan de oever van de Nijl:
(Exodus 2:1-4) 1 Een man uit het geslacht van Levi ging en nam een dochter van Levi tot vrouw. 2 De vrouw werd zwanger en baarde een zoon. Toen zij hem zag, dat hij mooi was, verborg zij hem drie maanden. 3 Maar toen zij hem niet langer kon verbergen, nam zij voor hem een mandje van biezen en bestreek het met asfalt en pek. Zij legde het kind daarin en zette het tussen het riet aan de oever van de Nijl. 4 En zijn zuster ging op een afstand staan om te weten te komen wat er met hem gedaan zou worden.
Zijn zus Mirjam zag dat haar kleine broertje uit de Nijl werd gehaald en aan de dochter van Farao werd gegeven, die medelijden met hem kreeg. Mirjam bood aan om een voedster te gaan halen – haar eigen moeder Jochebed – om het kind met de borst te voeden:
(Exodus 2:5-8) 5 Toen daalde de dochter van de farao af om zich te wassen in de Nijl. Terwijl haar dienaressen langs de kant van de Nijl liepen, zag zij het mandje midden in het riet. Zij stuurde haar slavin om het te halen. 6 Toen zij het opendeed, zag zij hem, het kind. En zie, het jongetje huilde. Zij kreeg medelijden met hem en zei: Dit is een van de Hebreeuwse kinderen. 7 Toen zei zijn zuster (Mirjam) tegen de dochter van de farao: Zal ik voor u een voedster uit de Hebreeuwse vrouwen gaan roepen, die dat kindje voor u de borst kan geven? 8 De dochter van de farao zei tegen haar: Ga maar. Toen ging het meisje de moeder van het kind roepen.
De naam ‘Mozes’ ontving hij van Farao’s dochter en is ontleend aan het Hebreeuwse woord ‘mashah’ = uittrekken (uit het water). Nadat hij was gevoed door Jochebed en zijn naam Mozes kreeg, groeide hij op aan het Egyptische hof, waar hij zijn opvoeding en jeugd heeft genoten:
(Exodus 2:10) 10 En toen het jongetje groot geworden was, bracht zij hem bij de dochter van de farao, en hij werd haar tot zoon. Zij gaf hem de naam Mozes. Want, zei ze, ik heb hem uit het water getrokken.
(Handelingen 7:21) 21 En toen hij te vondeling gelegd was, nam de dochter van de farao hem op in haar huis en voedde hem voor zichzelf op als een zoon.
Mozes leven aan het hof van Egypte
Mozes had een machtige positie en zijn woorden hadden een hoog gewicht voor wat betreft zijn opdrachten, om gehoorzaamd te worden. Hij voerde in Egypte belangrijke taken uit:
(Handelingen 7:22) 22 En Mozes werd onderwezen in alle wijsheid van de Egyptenaren en was machtig in woorden en in daden.
In de Schrift staat betreffende de wijsheid van de Egyptenaren:
(1 Koningen 4:30) 30 De wijsheid van Salomo was groter dan de wijsheid van alle mensen van het Oosten, en dan alle wijsheid van de Egyptenaren,….
De kennis en wijsheid van de Egyptenaren was buitengewoon.
Mozes werd onderwezen in deze Egyptische wijsheid en wetenschappen en werd dus een krachtige bestuurder en een bekwaam strateeg (Hand. 7:22).
Volgens Flavius Josephus (Joods geschiedschrijver) was Mozes intelligent en moedig in de strijd van de Egyptenaren tegen de Ethiopiërs.
Mozes ging in Egypte een zorgeloze en welvarende toekomst tegemoet.
Maar toen veranderde er iets grondigs in Mozes leven. Hij realiseerde zich opeens dat hij een Israëliet was, en behoorde tot het volk dat in slavernij in Egypte verbleef. Misschien is hem dat verteld door de dochter van Farao of misschien heeft hij dat zelf afgeleid omdat hij besneden was of andere lichamelijke kenmerken had. Het wordt in de Schrift verder niet beschreven. Mozes ontdekte de enige ware God YHWH. Van Egyptenaar wilde hij weer een Hebreeër worden, hij wilde bij het Israëlitische volk en bij hun goddelijke belofte horen:
(Hebreeën 11:24-25) 24 Door het geloof heeft Mozes, toen hij groot geworden was, geweigerd een zoon van de dochter van de farao genoemd te worden. 25 Hij koos ervoor liever met het volk van God slecht behandeld te worden dan voor een ogenblik het genot van de zonde te hebben.
Mozes had dus voor zichzelf veel vragen omtrent zijn identiteit en nam een standpunt in betreffende de dochter van Farao. Hij wilde geen deel meer zijn van die wereld en voelde zich verbonden met het Joodse volk. Dat ontging het Egyptische hof zeker niet (Hebr. 11:24). Eenmaal deze stap gezet, dan hoorde je er aan het hof niet echt meer bij. Dat gaf spanningen en minachting aan het hof en het bewust onthouden van informatie naar hem toe. Veertig jaar lang had hij in weelde en in de immoraliteit en afgoderij van het hof geleefd (Hebr. 11:25), maar hij verkoos liever de wrede slavenbehandeling van zijn volk.
Het was voor de zachtmoedige Mozes, bewust van zijn eigen zwakheden, een zware tol die hij voor zijn keuze moest betalen:
(Numeri 12:3) 3 Maar de man Mozes was zeer zachtmoedig, meer dan alle mensen die op de aardbodem waren.
Hij ging op zoek naar de waardevollere dingen in het leven, naar zijn Schepper. Mozes ontwikkelde liefde voor zijn volk en kreeg op 40 jarige leeftijd inzicht in het onrecht waarmee zijn volk te kampen had. En toen dat mishandelen weer eens voor zijn ogen gebeurde nam Mozes, als verdediging voor zijn Israëlitische broeder, de strijd op tegen een Egyptenaar en doodde hem (Hand. 7:23-24). Hij was in de veronderstelling dat God hem door zijn positie aan het hof had uitverkoren om zijn volk te redden uit slavernij, maar zijn Israëlitische broeders hadden hier geen boodschap aan (Hand. 7:25). Integendeel, ze wilden niets van Mozes weten, ze wezen hem af (Hand. 7:35). Mozes had Gods echte plan nog niet ontvangen, dat zou nog 40 jaar op zich laten wachten. Het verhaal van het doden van een Egyptenaar was ondertussen overal bekend geworden en Farao zou beslist de moord op een Egyptenaar willen wreken. Er bleef geen andere keus over dan Egypte te ontvluchten. Mozes vluchtte naar Midian, naar een gebied dat nu tot Saoedi-Arabië behoort:
(Handelingen 7:23-29) 23 Toen hij nu de leeftijd van veertig jaar bereikt had, kwam het in zijn hart op zijn broeders, de Israëlieten, te bezoeken. 24 En toen hij iemand zag die onrecht leed, nam hij hem in bescherming en wreekte degene die mishandeld werd: hij sloeg de Egyptenaar dood. 25 En hij dacht dat zijn broeders begrijpen zouden dat God hun door zijn hand verlossing zou geven, maar zij begrepen het niet. 26 En de volgende dag zagen zij hem, zagen zij hem terwijl zij aan het vechten waren; en hij spoorde hen aan tot vrede door te zeggen: Mannen, u bent broeders; waarom doet u elkaar onrecht? 27 Degene die zijn naaste onrecht deed, stootte hem echter van zich af en zei: Wie heeft u tot een leider en rechter over ons aangesteld? 28 Wilt u mij ook om het leven brengen, op de wijze waarop u gisteren die Egyptenaar om het leven gebracht hebt? 29 En Mozes vluchtte op dat woord en werd een vreemdeling in het land Midian, waar hij twee zonen verwekte. (zie ook Ex. 2:11-15)
Wat Mozes betreft, als hooggeplaatste aan het Egyptische hof, was het geen probleem om het land te ontvluchten. Voor het Joodse slavenvolk lag de vlucht uit Egypte compleet anders.
Mozes vlucht naar Midian
Zich realiserend dat Farao hem wilde doden, vluchtte Mozes dus uit Egypte. Egypte en zijn grondgebied zouden niet veilig meer zijn geweest voor Mozes. Hij zou niet zijn gevlucht naar het Sinaï-schiereiland, waar de Sinaï-woestijn zich bevindt. Daar had de Farao van Egypte meerdere mijnen en militaire posten. Hij maakte een lange reis helemaal naar Midian.
De oudste kaarten lokaliseren het land Midian (of Madian) in de noordwestelijke hoek van wat tegenwoordig Saoedi-Arabië is, ten oosten van de golf van Aqaba.
Mozes zat na de lange reis bij een put in Midian, toen herders de zeven dochters van Jethro samen met hun kleinvee wegjoegen. Mozes kwam de zeven vrouwen te hulp en gaf hun kleinvee te drinken:
(Exodus 2:15-17) 15 Toen nu de farao van deze zaak hoorde, wilde hij Mozes doden, maar Mozes vluchtte voor de farao en vestigde zich in het land Midian, en zat bij een put. 16 De priester van Midian had zeven dochters. Zij kwamen om water te putten en vulden de drinkbakken om het kleinvee van hun vader te drinken te geven. 17 Toen kwamen de herders en joegen hen weg, maar Mozes stond op, verloste hen en gaf hun kudde te drinken.
Mozes werd als dank in het huis van Jethro uitgenodigd voor een maaltijd (Ex. 2:20).
Aan het hof van Egypte met zijn weelde, immoraliteit en afgoderij (Hebr. 11:25) was Mozes voor 40 jaar een deel van die wereld geweest. In Midian moest Mozes als eenvoudige schaapherder 40 jaar zijn geest ontgiften om geen deel meer van die wereld te zijn.
Ontgiften van het programma van geweld en macht wat bij een wereldmacht als Egypte aan de orde was. Mozes was in Egypte een goed opgeleid en bekwaam man geworden (Hand. 7:22) maar moest, daar in Midian, gedurende die 40 jaar vrede, rechtvaardigheid en zefbeheersing gaan ontwikkelen.
Mozes levensloop – hij werd 120 jaar oud – bestaat uit drie periodes van 40 jaar:
Aan het Egyptische hof 0 – 40 jaar (Handelingen 7:23-29)
Schaapherder in Midian 40 – 80 jaar (Handelingen 7:30)
Leider van Gods volk 80 – 120 jaar (Exodus 7:7, Deuteronomium 34:7)
Daar in Midian huwde Mozes met Zippora, de dochter van de priester Jethro. De twee zonen van Mozes en Zippora waren Gersom en Eliëzer:
(Handelingen 7:29) 29 En Mozes vluchtte op dat woord en werd een vreemdeling in het land Midian, waar hij twee zonen verwekte.
(Exodus 2:22) 22 Zij (Zippora) baarde een zoon, en hij noemde hem Gersom, Gersom betekent: een vreemdeling daar. want, zei hij, ik ben een vreemdeling geworden in een vreemd land.
(Exodus 18:4) 4 En de naam van de ander was Eliëzer, want, had hij gezegd, de God van mijn vader is mij tot hulp geweest en heeft mij gered van het zwaard van de farao.
De namen van de zonen hadden dus een speciale betekenis voor Mozes.
Volgens Exodus 3:1 hoedde Mozes het kleinvee van zijn schoonvader Jethro, de priester van Midian. Gedurende zijn 40 jaar in Midian als herder dacht Mozes diep na over Gods verbond met Abraham, Izaak en Jacob, en zijn verbintenis met zijn volk in Egypte. Hij dacht veel na over zijn verkeerde interpretatie van zijn rol in de bevrijding van zijn volk daar in Egypte.
In Midian had Mozes God in zijn geest verder leren kennen en de God van de Israëlieten nam een belangrijke plaats in bij hem. Zo leerde hij als schaapherder tevens hoe met de geheimen van de woestijn om te gaan, en leerde hoe hij de routes en de waterbronnen kon vinden.
Mozes roeping
De Israëlieten gingen zwaar gebukt onder het slavenwerk en God hoorde hun gekerm:
(Exodus 2:23-25) 23 Het gebeurde vele dagen daarna, toen de koning van Egypte gestorven was, dat de Israëlieten zuchtten en het uitschreeuwden vanwege de slavenarbeid. En hun hulpgeroep vanwege de slavenarbeid steeg omhoog tot God. 24 Toen hoorde God hun gekerm, en God dacht aan Zijn verbond met Abraham, met Izak en met Jakob. 25 En God zag naar de Israëlieten om en ontfermde Zich over hen.
(Genesis 15:13-14) 13 Toen zei God tegen Abram: Weet wel dat uw nakomelingen vreemdelingen zullen zijn in een land dat niet van hen is; zij zullen hen dienen en men zal hen vierhonderd jaar onderdrukken. 14 Maar ook zal Ik over het volk dat zij zullen dienen, rechtspreken en daarna zullen zij met veel bezittingen wegtrekken. (zie Exodus 3:21-22)
Na 40 jaar in Midian, toen Mozes eens het kleinvee van Jethro hoedde, bij Gods berg in de bergketen Horeb, zag hij tot zijn grote verbazing een doornstruik in brand stond terwijl deze niet door het vuur verteerd werd. Dan verschijnt een engel van God (Ex. 3:2) aan Mozes in de brandende doornstruik:
(Exodus 3:1-7) 1 En Mozes hoedde het kleinvee van zijn schoonvader Jethro, de priester van Midian. Hij dreef het kleinvee tot voorbij de woestijn, en hij kwam bij de berg van God, de Horeb. 2 En de Engel van de HEERE verscheen hem in een vuurvlam uit het midden van een doornstruik. Hij keek toe, en zie, de doornstruik brandde in het vuur, maar de doornstruik werd niet verteerd. 3 Mozes zei: Laat ik nu naar dat indrukwekkende verschijnsel gaan kijken, waarom de doornstruik niet verbrandt. 4 Toen de HEERE zag dat hij ging kijken, riep God tot hem uit het midden van de doornstruik en zei: Mozes, Mozes! Hij zei: Zie, hier ben ik! 5 En Hij zei: Kom hier niet dichterbij. Doe uw schoenen van uw voeten, want de plaats waarop u staat, is heilige grond. 6 Hij zei verder: Ik ben de God van uw vader, de God van Abraham, de God van Izak en de God van Jakob. En Mozes bedekte zijn gezicht, want hij was bevreesd God aan te kijken. 7 De HEERE zei: Ik heb duidelijk de onderdrukking van Mijn volk, dat in Egypte is, gezien en heb hun geschreeuw om hulp vanwege hun slavendrijvers gehoord. Voorzeker, Ik ken hun leed.
(Handelingen 7:30-35) 30 En toen er veertig jaar verstreken was, verscheen de Engel van de Heere aan hem in de woestijn van de berg Sinaï, in de vlam van een brandende doornstruik. 31 Toen Mozes dat zag, verwonderde hij zich over wat hij zag; en toen hij ernaartoe ging om het te bekijken, kwam er een stem van de Heere tot hem: 32 Ik ben de God van uw vaderen, de God van Abraham, de God van Izak en de God van Jakob. En Mozes begon erg te beven en durfde het niet te bekijken. 33 En de Heere zei tegen hem: Maak de sandalen aan uw voeten los, want de plaats waarop u staat, is heilige grond. 34 Ik heb de mishandeling van Mijn volk, dat in Egypte is, heel goed gezien, en Ik heb hun zuchten gehoord en ben neergedaald om hen daaruit te verlossen; en nu, kom, Ik zal u naar Egypte zenden. 35 Die Mozes, die zij afgewezen hadden toen zij zeiden: Wie heeft u tot een leider en rechter aangesteld? Hém heeft God als leider en verlosser gezonden door de hand van de Engel Die aan hem verschenen was in de doornstruik.
Toen Mozes nu naderbij kwam om dit indrukwekkende verschijnsel te onderzoeken, kwam er een stem uit de vuurvlam en onthulde hem dat voor God de tijd was aangebroken om Israël uit hun slavernij te bevrijden, en dat hij, Mozes, hierin de leiding zou hebben.
Mozes stond op heilige grond en moest daarom zijn ‘sandalen’ uitdoen (Ex. 3:5). Op de heilige grond klonk in Ex. 3:6 voor het eerst de omschrijving wie de Heer is; ‘Ik ben de God van uw (Mozes) vader, de God van Abraham, de God van Izak en de God van Jakob’.
Hiermee gaf God de legitimiteit voor zijn opdracht aan Mozes, om Zijn volk te redden:
(Exodus 3:8-10) 8 Daarom ben Ik neergekomen om het volk te redden uit de hand van de Egyptenaren, en het te leiden uit dit land naar een goed en ruim land, naar een land dat overvloeit van melk en honing. 9 Nu dan, zie, het geschreeuw om hulp van de Israëlieten is tot Mij gekomen. En Ik heb ook de onderdrukking gezien waarmee de Egyptenaren hen onderdrukken. 10 Nu dan, ga op weg. Ik zal u naar de farao zenden, en u zult Mijn volk, de Israëlieten, uit Egypte leiden.
Na 40 jaar, nadat Mozes voor de Farao gevlucht uit Egypte, was er volgens Ex. 2:23 nu een andere Farao. Op z’n tachtigste wordt Mozes gevraagd voor een belangrijke missie, maar van harte ging het niet. Mozes vond zichzelf niet de geschikte persoon voor deze taak en zag er huizenhoog tegenop om de Israëlieten te overtuigen dat hij door God gezonden was en ook dat hij voor de nieuwe Farao moest spreken:
(Exodus 3:11-15,18-20) 11 Mozes zei echter tegen God: Wie ben ik, dat ik naar de farao zou gaan en de Israëlieten uit Egypte zou leiden? 12 En Hij zei: Voorzeker, Ik zal met u zijn, en dit zal voor u het teken zijn dat Ík u gezonden heb: Als u het volk uit Egypte geleid hebt, zult u God dienen op deze berg. 13 En Mozes zei tegen God: Zie, wanneer ik bij de Israëlieten kom en tegen hen zeg: De God van uw vaderen heeft mij naar u toe gezonden, en zij mij zeggen: Wat is Zijn Naam? Wat moet ik dan tegen hen zeggen? 14 En God zei tegen Mozes: IK BEN DIE IK BEN. Ook zei Hij: Dit moet u tegen de Israëlieten zeggen: IK BEN heeft mij naar u toe gezonden. 15 Toen zei God verder tegen Mozes: Dit moet u tegen de Israëlieten zeggen: De HEERE, de God van uw vaderen, de God van Abraham, de God van Izak en de God van Jakob, heeft mij naar u toe gezonden. Dit is voor eeuwig Mijn Naam, dit is Mijn Naam ter gedachtenis, van generatie op generatie….18 Dan zullen zij naar uw stem luisteren, en u zult gaan, u en de oudsten van Israël, naar de koning van Egypte, en u moet tegen hem zeggen: De HEERE, de God van de Hebreeën, is naar ons toe gekomen. Nu dan, laat ons toch drie dagreizen ver de woestijn intrekken, opdat wij de HEERE, onze God, offers brengen. 19 Maar Ík weet dat de koning van Egypte u niet zal laten gaan, ook niet door een sterke hand. 20 Daarom zal Ik Mijn hand uitstrekken en Egypte treffen met al Mijn wonderen die Ik te midden daarvan doen zal. Daarna zal hij u laten gaan.
Mozes vreesde dat zowel de Israëlieten als de Farao hem niet zouden geloven. Daarom gaf God aan Mozes twee tekenen die hij kon demonstreren:
(Exodus 4:1-8) 1 Toen antwoordde Mozes en zei: Maar zie, zij zullen mij niet geloven en niet naar mijn stem willen luisteren, want zij zullen zeggen: De HEERE is niet aan u verschenen. 2 De HEERE zei tegen hem: Wat hebt u daar in uw hand? Hij zei: Een staf. 3 Hij zei: Werp hem op de grond. En hij wierp hem op de grond en hij werd een slang. En Mozes vluchtte ervoor. 4 Maar de HEERE zei tegen Mozes: Strek uw hand uit, en grijp hem bij zijn staart – toen stak hij zijn hand uit en greep hem vast, en hij werd weer een staf in zijn hand – 5 opdat zij geloven dat de HEERE aan u verschenen is, de God van hun vaderen, de God van Abraham, de God van Izak en de God van Jakob. 6 De HEERE zei verder tegen hem: Steek toch uw hand in uw boezem. En hij stak zijn hand in zijn boezem en haalde hem weer tevoorschijn, en zie, zijn hand was melaats, wit als sneeuw. 7 Hij zei: Steek uw hand opnieuw in uw boezem. En hij stak zijn hand opnieuw in zijn boezem, en toen hij hem weer uit zijn boezem trok, zie, hij was weer als zijn overige vlees. 8 En het zal gebeuren, als zij u niet geloven en niet naar de boodschap van het eerste teken willen luisteren, dat zij dan toch wel de boodschap van het laatste teken zullen geloven.
Maar voor Mozes waren die twee tekenen nog niet genoeg, hij antwoordde de Heer dat hij nooit welbespraakt was geweest, omdat hij niet vloeiend maar moeizaam sprak:
(Exodus 4:11-16) 10 Toen zei Mozes tegen de HEERE: Och Heere, ik ben geen man van veel woorden. Dat ben ik sinds jaar en dag al niet, zelfs niet vanaf het ogenblik dat U tot Uw dienaar gesproken hebt, want ik spreek onduidelijk en moeizaam. 11 Maar de HEERE zei tegen hem: Wie heeft de mens een mond gegeven? Of wie maakt iemand stom, doof, ziende of blind? Ben Ik het niet, de HEERE? 12 Nu dan, ga, Ik zal Zelf met uw mond zijn, en u leren wat u spreken moet. 13 Maar hij zei: Och Heere, zend toch iemand anders, door wiens hand U deze boodschap ook maar wilt zenden. 14 Toen ontbrandde de toorn van de HEERE tegen Mozes en Hij zei: Aäron, de Leviet, is toch uw broer? Ik weet dat híj uitstekend spreken kan. Bovendien, zie, hij trekt u tegemoet. Zodra hij u ziet, zal hij zich van harte verblijden. 15 Dan moet u tot hem spreken en hem de woorden in zijn mond leggen. Ikzelf zal met uw mond en zijn mond zijn en u leren wat u doen moet. 16 En híj zal voor u tot het volk spreken. Dan zal het zó zijn: Híj zal voor u tot een mond zijn en ú zult voor hem tot een god zijn.
Vrijheid van spreken voor een publiek was voor Mozes begrensd, zeker nu hij 40 jaar geen oefening daarin had gehad. Misschien door faalangst voor spreken in het openbaar door verlammende zenuwen, of omdat hij op dat moment de woorden niet kon vinden voor wat hij wilde vertellen en deze woorden moeilijk kon uitspreken. Het wordt dan een moeilijk te verstaan, traag en onsamenhangend verhaal. Diepe denkers hebben vaak andere vaardigheden, geschreven vaardigheden. Het zijn lang niet altijd sprekers met een vloed aan woorden. Ook de goed onderwezen Paulus had last van het niet vloeiend en samenhangend kunnen spreken:
(2 Korinthe 10:10) 10 Want zijn brieven – zegt men – zijn wel gewichtig en krachtig, maar zijn lichamelijke aanwezigheid is zwak en zijn spreken is verachtelijk.
Mozes achtte zichzelf ongeschikt om voor hooggeplaatste personen over belangrijke zaken te spreken. Zijn faalangst bewerkte dat hij geen volledig vertrouwen had in de Heer, die toornig op hem werd (Ex. 4:14). Zijn broer Aäron zou het woord voor de Israëlieten en voor de Farao gaan doen.
Mozes keert terug naar Egypte
De opdracht die Mozes had, was om naar de farao te gaan om hem over te halen het volk Israël te laten gaan. Bij Mozes treden andere eigenschappen op de voorgrond, zoals: zachtmoedigheid, geduld, trouw, en vooral geloof. Voor het succes van zijn leiderschap stelde hij zich volledig afhankelijk op van God:
(Psalm 105:26) 26 Hij zond Mozes, Zijn dienaar, en Aäron, die Hij verkozen had.
De Hebreeuwse grondtekst beschrijft de naam van de schoonvader ‘Jethro’ in dit vers eveneens als ‘Jether’:
(Exodus 4:18) 18 Toen ging Mozes weg en keerde terug naar zijn schoonvader Jether. En hij zei tegen hem: Laat mij toch gaan om terug te keren naar mijn broeders, die in Egypte zijn, om te zien of zij nog leven. En Jethro zei tegen Mozes: Ga in vrede.
Mozes ging samen met zijn vrouw Zippora en zijn beide zonen op weg naar Egypte:
(Exodus 4:19-24) 19 Ook zei de HEERE tegen Mozes in Midian: Ga, keer terug naar Egypte, want al de mannen die u naar het leven stonden, zijn gestorven. 20 Toen nam Mozes zijn vrouw en zijn zonen, liet hen op een ezel rijden en keerde terug naar het land Egypte. En Mozes nam de staf van God in zijn hand. 21 De HEERE zei tegen Mozes: Nu u naar Egypte gaat terugkeren, zie erop toe dat u al de wonderen waartoe Ik u in staat gesteld heb, vóór de farao doet. Ikzelf echter zal zijn hart verharden, zodat hij het volk niet zal laten gaan. 22 Dan moet u tegen de farao zeggen: Zo zegt de HEERE: Mijn zoon, Mijn eerstgeborene, is Israël. 23 Daarom zeg Ik tegen u: Laat Mijn zoon gaan, zodat hij Mij kan dienen. Maar u hebt geweigerd hem te laten gaan, zie, Ik zal uw zoon, uw eerstgeborene, doden. 24 En het gebeurde onderweg, in de herberg, dat de HEERE hem tegenkwam en hem wilde doden.
Zippora was een afstammeling van Abraham met zijn tweede vrouw Ketura (Genesis 25:1).
Hier komen we verder in het boek nog op terug. Ze moest blijkbaar niets hebben van de besnijdenis op de 8e dag, een plicht voor iedere nakomeling van Abraham:
(Genesis 17:9-14) 9 Verder zei God tegen Abraham: En wat u betreft, u moet Mijn verbond in acht nemen, u en uw nageslacht na u, al hun generaties door. 10 Dit is Mijn verbond dat u moet houden tussen Mij en u en uw nageslacht na u: al wie mannelijk is bij u moet besneden worden. 11 U moet het vlees van uw voorhuid laten besnijden en dat zal een teken zijn van het verbond tussen Mij en u. 12 Elk kind bij u van acht dagen oud, al wie mannelijk is, moet besneden worden, al uw generaties door: degene die in uw huis geboren is én degene die van enige vreemdeling voor geld gekocht is, die niet tot uw nageslacht behoort. 13 Degene die in uw huis geboren is én degene die met uw geld gekocht is, moeten zeker besneden worden. Zo zal Mijn verbond in uw vlees tot een eeuwig verbond zijn. 14 Maar hij die mannelijk en onbesneden is, van wie het vlees van zijn voorhuid niet besneden wordt, die persoon moet van zijn volksgenoten worden afgesneden; hij heeft Mijn verbond verbroken.
Met het niet besnijden van vooral zijn eerstgeborene, zijn zoon Gersom, kreeg Mozes grote problemen. Over de besnijdenis hadden Mozes en Zippora voorheen zeer waarschijnlijk discussie gehad. Zippora vond het maar niks, had een afkeer van het besnijden, en Mozes had zich daar bij neergelegd.
Onderweg naar Egypte kreeg Mozes de instructie om tegen Farao te zeggen dat hij Gods eerstgeboren zoon Israël moest laten gaan (Ex. 4:22-23). Het hele mannelijke Israëlitische volk was besneden. In de herberg verzuimde Mozes opnieuw om zijn eerstgeboren zoon Gersom te besnijden, hij was in dit opzicht blijkbaar niet opgewassen tegen zijn vrouw Zippora. Daarom werd de druk op hem verhoogd en de Heer dreigde hem te doden (Ex. 4:24). Omdat hij verzuimd had zijn zoon te besnijden stond Mozes leven nu op het spel – hij was inmiddels 80 jaar oud – en greep Zippora in om Mozes niet te verliezen. Ze wist dat zij moest handelen, zij had Mozes destijds afgehouden. Mozes was 40 jaar toen hij vluchtte naar Midian, dus Gersom (de zoon met het eerstgeboorterecht) zal een volwassen man zijn geweest toen Zippora hem besneed. De voorhuid wierp zij voor Mozes voeten. Omdat Zippora de zoon besneed, gaf God aan Mozes genade. ‘Je bent voor mij een bloedbruidegom’ riep ze uit naar Mozes (Ex. 4:25), omdat de besnijdenis op volwassen leeftijd heel wat heftiger bloedt als wanneer een kind van 8 dagen wordt besneden (Gen. 17:12). De woorden getuigden van een verwijt. Hoewel het de onbesnedenen zelf zijn die worden afgesneden van het volk (Gen. 17:14) betrof in dit geval de straf blijkbaar ook de vader, omdat Mozes als Gods profeet de onbesneden Egyptenaren moest vragen om Gods eerstgeboren zoon Israël – toen Gods volk – te laten gaan, en indien Farao dat zou weigeren zou God hun zoon, hun eerstgeborene, doden (Ex. 4:22-23). Zippora kocht Mozes leven met de besnijdenis en ze ontving hem als haar echtgenoot of bruidegom weer terug:
(Exodus 4:25-27) 25 Toen nam Zippora een vuurstenen mes en besneed de voorhuid van haar zoon. Zij wierp die voor Mozes’ voeten en zei: Werkelijk, je bent voor mij een bloedbruidegom. 26 Toen liet Hij hem met rust. Vanwege de besnijdenissen zei zij toen: Bloedbruidegom. 27 De HEERE zei tegen Aäron: Ga Mozes tegemoet in de woestijn. En hij ging en ontmoette hem bij de berg van God en kuste hem.
Aäron vertrok eveneens naar Midian, naar de regio die nu tot Saoedi-Arabië behoort, en ontmoette Mozes bij Gods berg Sinaï in het Horeb gebergte. Aäron kuste zijn broer, nu hij hem eindelijk had gevonden na 80 jaar:
(Exodus 4:28-31) 28 Mozes vertelde Aäron al de woorden van de HEERE, Die hem gezonden had, en al de tekenen die Hij hem opgedragen had. 29 Toen ging Mozes op weg, met Aäron, en zij verzamelden alle oudsten van de Israëlieten. 30 Aäron sprak al de woorden die de HEERE tot Mozes gesproken had, en deed de tekenen voor de ogen van het volk. 31 Het volk nu geloofde. Toen zij hoorden dat de HEERE naar de Israëlieten omgezien had en dat Hij hun onderdrukking gezien had, knielden zij en bogen zij zich neer.
In Egypte vertelden Mozes en Aäron de oudsten van het Israëlitische volk alles wat de Heer had gezegd en deden de tekenen; de staf naar een slang en de hand met melaatsheid. Het volk geloofde hen en was dankbaar. Het knielde neer omdat de Heer naar Zijn volk omzag.
Mozes en Aäron gingen naar de Farao
Farao wilde het Israëlitische slavenvolk beslist niet laten gaan naar de woestijn. Hij wilde alleen de last van het slavenvolk extra vergroten door geen stro meer aan te leveren, maar wel hetzelfde aantal gemaakte bakstenen te vereisen:
(Exodus 5:1-2,7-8) 1 Daarna kwamen Mozes en Aäron en zeiden tegen de farao: Zo zegt de HEERE, de God van Israël: Laat Mijn volk gaan om voor Mij een feest te vieren in de woestijn. 2 Maar de farao zei: Wie is de HEERE, naar Wiens stem ik zou moeten luisteren door Israël te laten gaan? Ik ken de HEERE niet en ik zal Israël ook niet laten gaan….7 U mag voortaan geen stro meer aan het volk verstrekken om de bakstenen te maken, zoals voorheen. Laten zij zelf maar stro gaan verzamelen. 8 En het aantal bakstenen dat zij voorheen maakten, moet u hun nu ook weer opleggen. U mag daarvan niets afdoen, want zij zijn lui. Daarom roepen zij: Laat ons gaan! Laat ons offers brengen aan onze God!
De Israëlieten waren hier zeer verbolgen over en namen het Mozes en Aäron kwalijk (Ex. 5:20). Daar in Egypte kwam opnieuw de weerzin van het spreken van Mozes tegen Farao aan de orde, omdat Mozes zijn woorden moeilijk kon uitspreken (Ex. 4:13-14):
(Exodus 6:27-29) 27 Het gebeurde op de dag dat de HEERE tot Mozes sprak in het land Egypte, 28 dat de HEERE tot Mozes sprak: Ik ben de HEERE. Spreek tot de farao, de koning van Egypte, alles wat Ik tot u spreek. 29 Toen zei Mozes voor het aangezicht van de HEERE: Zie, ik ben niet welbespraakt. Waarom zou de farao dan naar mij luisteren?
Niet alleen had Mozes faalangst voor het vloeiend spreken tegen de Farao, hij was ook bevreesd dat door zijn gestuntel de Farao niet naar hem zou luisteren.
Mozes en Aäron zouden daarom beiden vertegenwoordigers worden van een andere rol, Mozes in de rol als vertegenwoordiger van God en Aäron in de rol als Gods profeet:
NBG51 (Exodus 7:1,6-7) 1 De Here echter zeide tot Mozes: Zie, Ik stel u als God voor Farao; en uw broeder Aäron zal uw profeet zijn….6 Aldus deden Mozes en Aäron; zoals de Here hun geboden had, zo deden zij. 7 Mozes nu was tachtig jaar oud en Aäron drieëntachtig jaar, toen zij tot Farao spraken.
Mozes en Aäron deden voor de Farao exact wat God aan hen gevraagd had:
(Exodus 7:9-13) 9 Als de farao tot u spreekt: Doe voor uzelf een wonderteken, dan moet u tegen Aäron zeggen: Neem je staf en werp die neer voor de farao; en de staf zal tot een slang worden. 10 Toen kwamen Mozes en Aäron bij de farao en deden precies zoals de HEERE geboden had. Aäron wierp zijn staf neer voor de farao en voor zijn dienaren en hij werd tot een slang. 11 Maar de farao op zijn beurt riep de wijzen en de tovenaars, en ook zij, de Egyptische magiërs, deden met hun bezweringen hetzelfde. 12 Want ieder wierp zijn staf neer en zij werden tot slangen, maar de staf van Aäron verslond hun staven. 13 Het hart van de farao verhardde zich echter, zodat hij niet naar hen luisterde, zoals de HEERE gesproken had.
Farao liet het Israëlitische volk echter niet gaan. De magiërs aan het hof deden met hun bezweringen hetzelfde als Aäron, ook zij konden hun staf tot een slang veranderen. Farao bleef onvermurwbaar, God verhardde zijn hart.
De plagen van Egypte
Eerste plaag; water in bloed veranderd:
(Exodus 7:20-23) 20 Mozes en Aäron deden precies zoals de HEERE geboden had. Hij hief de staf op en sloeg voor de ogen van de farao en zijn dienaren het water dat in de Nijl was. En al het water dat in de Nijl was, werd in bloed veranderd. 21 De vissen die in de Nijl waren, stierven en de Nijl stonk, zodat de Egyptenaren het water uit de Nijl niet konden drinken. Er was bloed in heel het land Egypte. 22 Maar de Egyptische magiërs deden met hun bezweringen hetzelfde, zodat het hart van de farao zich verhardde. Hij luisterde niet naar hen, zoals de HEERE gesproken had.
Tweede plaag; kikkers:
(Exodus 8:6-7,12-13,15) 6Toen strekte Aäron zijn hand uit over de wateren van Egypte, en er klommen kikkers uit en zij bedekten het land Egypte. 7 Maar de magiërs deden met hun bezweringen hetzelfde. Ook zij lieten kikkers over het land Egypte omhoog klimmen…. 12 Toen gingen Mozes en Aäron bij de farao weg. En Mozes riep tot de HEERE vanwege de kikkers, waarmee Hij de farao getroffen had. 13 En de HEERE deed overeenkomstig het woord van Mozes….15Toen nu de farao zag dat er verlichting was gekomen, maakte hij zijn hart onvermurwbaar, zodat hij niet naar hen luisterde, zoals de HEERE gesproken had.
Derde plaag; muggen:
(Exodus 8:17-19) 17 En zo deden zij. Aäron strekte zijn hand met zijn staf uit en sloeg het stof van de aarde, en de muggen kwamen op de mensen en op de dieren. Al het stof van de aarde werd tot muggen, in heel het land Egypte. 18 De magiërs deden met hun bezweringen hetzelfde om muggen voort te brengen, maar zij konden het niet. De muggen zaten op de mensen en op de dieren. 19 Toen zeiden de magiërs tegen de farao: Dit is de vinger van God! Maar het hart van de farao verhardde zich, zodat hij niet naar hen luisterde, zoals de HEERE gesproken had.
Vierde plaag: steekvliegen
(Exodus 8: 21,23,31-32) Want als u Mijn volk niet laat gaan, zie, dan zal Ik steekvliegen op u, uw dienaren, uw volk en uw huizen afzenden, zodat de huizen van de Egyptenaren, en zelfs de grond waarop zij staan, vol steekvliegen zullen zijn….23 Ik zal Mijn volk ervan vrijwaren en uw volk niet…. 30 Toen ging Mozes bij de farao weg, en hij bad vurig tot de HEERE….31 En de HEERE deed overeenkomstig het woord van Mozes, en de steekvliegen weken van de farao, van zijn dienaren en van zijn volk. Niet één bleef er over. 32 Maar de farao maakte ook deze keer zijn hart onvermurwbaar: hij liet het volk niet gaan.
Vijfde plaag; veepest:
(Exodus 9:2-3,6-7) 2 Want als u weigert om hen te laten gaan en u hen nog langer vasthoudt, 3 zie, dan zal de hand van de HEERE tegen uw vee zijn dat in het veld is, tegen de paarden, tegen de ezels, tegen de kamelen, tegen de runderen en tegen het kleinvee, met een zeer zware pest….6 En de HEERE deed deze zaak de volgende dag. Al het vee van de Egyptenaren stierf, maar van het vee van de Israëlieten stierf niet één dier. 7 De farao stuurde er dienaren heen, en zie, van het vee van Israël was zelfs niet één dier gestorven. Maar het hart van de farao bleef onvermurwbaar en hij liet het volk niet gaan.
Zesde plaag; zweren:
(Exodus 9:8-12) 8 Toen zei de HEERE tegen Mozes en tegen Aäron: Neem voor uzelf uw handen vol as uit de oven, en laat Mozes die voor de ogen van de farao hemelwaarts uitstrooien. 9 Dan zal het over heel het land Egypte worden tot stof en bij de mensen en de dieren in heel Egypte zweren veroorzaken, die als puisten openbreken. 10 En zij namen as uit de oven, gingen voor de farao staan, en Mozes strooide die hemelwaarts uit. Toen ontstonden er bij de mensen en de dieren zweren, die als puisten openbraken, 11 zodat de magiërs vanwege de zweren niet voor Mozes konden staan, want er waren zweren bij de magiërs en bij al de Egyptenaren. 12 Maar de HEERE verhardde het hart van de farao, zodat hij naar hen niet luisterde, zoals de HEERE tot Mozes gesproken had.
Zevende plaag; hagel:
(Exodus 9:18-19,25-26,34) 18 Zie, Ik zal morgen omstreeks deze tijd heel zware hagel doen neerkomen, zoals er in Egypte niet is geweest van de dag af dat het gegrondvest is tot nu toe. 19 Nu dan, stuur uw dienaren en breng uw vee en alles wat u op het veld hebt, in veiligheid. Al de mensen en de dieren die zich op het veld bevinden en niet in huis zijn bijeengedreven, zullen sterven als de hagel op hen vallen zal….25 De hagel sloeg in heel het land Egypte alles neer wat op het veld was, van mens tot dier. De hagel sloeg al het veldgewas neer en versplinterde alle bomen van het veld. 26 Alleen in de landstreek Gosen, waar de Israëlieten woonden, viel er geen hagel….. 34 Toen de farao zag dat de regen, de hagel en de donder opgehouden waren, ging hij door met zondigen en maakte hij zijn hart onvermurwbaar, hij en zijn dienaren.
Achtste plaag; sprinkhanen:
(Exodus 10:3-5,12-15,20) 3 Toen kwamen Mozes en Aäron bij de farao en zeiden tegen hem: Zo zegt de HEERE, de God van de Hebreeën: Hoelang weigert u zich voor Mijn aangezicht te vernederen? Laat Mijn volk gaan, zodat zij Mij dienen kunnen. 4 Want als u weigert Mijn volk te laten gaan, zie, dan zal Ik morgen sprinkhanen op uw grondgebied brengen. 5 Zij zullen het oppervlak van het land bedekken, zodat men geen land meer kan zien. Zij zullen het overschot van wat aan de hagel ontkomen is, wat er voor u overgebleven is, opvreten, ja, zij zullen al de bomen die voor u op het veld opkomen, kaalvreten…. 12 Toen zei de HEERE tegen Mozes: Strek uw hand uit over het land Egypte omwille van de sprinkhanen, zodat zij over het land Egypte opkomen en al het gewas van het land opvreten, al wat de hagel heeft overgelaten. 13 Toen strekte Mozes zijn staf uit over het land Egypte, en de HEERE bracht die hele dag en die hele nacht een oostenwind in het land. En het gebeurde, toen het morgen geworden was, dat de oostenwind de sprinkhanen meevoerde. 14 De sprinkhanen kwamen op over heel het land Egypte en streken neer op heel het gebied van de Egyptenaren, een zeer grote zwerm. Nooit eerder is er zo’n zwerm sprinkhanen geweest, en hierna zal er nooit weer zo een zijn, 15 want zij bedekten de oppervlakte van heel het land, zodat het land erdoor verduisterd werd. Zij vraten al het gewas van het land op en al de vruchten van de bomen die de hagel had overgelaten. Er bleef niets groens aan de bomen en aan het gewas van het veld in heel het land Egypte…. 20Maar de HEERE verhardde het hart van de farao, zodat hij de Israëlieten niet liet gaan.
Negende plaag; 3 dagen duisternis:
(Exodus 10:21-23,27) 21 Toen zei de HEERE tegen Mozes: Strek uw hand uit naar de hemel, zodat er duisternis komen zal over het land Egypte, en de duisternis te tasten is. 22 Toen Mozes zijn hand uitstrekte naar de hemel, kwam er een dikke duisternis in heel het land Egypte, drie dagen lang. 23 Zij zagen elkaar niet, en drie dagen lang stond niemand op van zijn plaats. Voor alle Israëlieten echter was het licht in hun woongebieden…. 27 Maar de HEERE verhardde het hart van de farao, en hij wilde hen niet laten gaan.
Aankondiging van de tiende plaag:
(Exodus 11:1-7,10) 1 De HEERE had tegen Mozes gezegd: Nog één plaag zal Ik over de farao en Egypte brengen en daarna zal hij u vanhier laten gaan. Als hij u allemaal laat gaan, zal hij u vanhier haastig verdrijven. 2 Spreek toch ten aanhoren van het volk en zeg dat iedere man van zijn naaste en iedere vrouw van haar naaste zilveren en gouden voorwerpen moet vragen. 3 En de HEERE gaf het volk genade in de ogen van de Egyptenaren. Ook stond de man Mozes in het land Egypte in hoog aanzien in de ogen van de dienaren van de farao en in de ogen van het volk. 4 En Mozes zei: Zo zegt de HEERE: Omstreeks middernacht zal Ik uittrekken door het midden van Egypte 5 en alle eerstgeborenen in het land Egypte zullen sterven, van de eerstgeborene van de farao af, die op zijn troon zitten zou, tot de eerstgeborene van de slavin die achter de handmolen zit, en alle eerstgeborenen van het vee. 6 Er zal een luid geschreeuw zijn in heel het land Egypte, zoals er nog nooit geweest is en zoals er ook nooit meer zijn zal. 7 Maar bij alle Israëlieten zal nog geen hond zijn tong roeren tegen mens of dier. Zo zult u weten dat de HEERE onderscheid maakt tussen de Egyptenaren en de Israëlieten…. 10 Mozes en Aäron hebben al deze wonderen gedaan voor de farao, maar de HEERE verhardde het hart van de farao, zodat hij de Israëlieten niet uit zijn land liet gaan.
Instelling van het Pesach of Pascha
In de eerste maand van de Hebreeuwse kalender, op de 14e dag tegen het vallen van de avond moest een mannelijk lam zonder gebrek en van 1 jaar oud geslacht worden. Het bloed moest aan de deurposten gestreken worden. Diezelfde nacht, na het ondergaan van de zon, moet het lam met haast gegeten worden:
(Exodus 12:1-11) 1 De HEERE zei tegen Mozes en tegen Aäron in het land Egypte: 2 Deze maand zal voor u het begin van de maanden zijn. Hij zal voor u de eerste zijn van de maanden van het jaar. 3 Spreek tot heel de gemeenschap van Israël: Op de tiende dag van deze maand moet ieder voor zich een lam per familie nemen, een lam per gezin. 4 Maar als het gezin te klein is voor een lam, dan moet hij er samen met de buurman, die het dichtst bij zijn gezin woont, één nemen, overeenkomstig het aantal personen. U moet bij het lam rekening houden met wat ieder eten kan. 5 U moet een lam zonder enig gebrek hebben, een mannetje van een jaar oud. U moet het van de schapen of van de geiten nemen. 6 U moet het in bewaring houden tot de veertiende dag van deze maand, en heel de verzamelde gemeenschap van Israël zal het slachten tegen het vallen van de avond. 7 En zij zullen van het bloed nemen en het aan de beide deurposten strijken en aan de bovendorpel, aan de huizen waarin zij het eten zullen. 8 Zij moeten het vlees dezelfde nacht nog eten; op vuur gebraden, met ongezuurde broden, en met bittere kruiden moeten zij het eten. 9 U mag daarvan niets rauw eten, en zeker niet in water gekookt, maar alleen op vuur gebraden, met zijn kop, met zijn poten en zijn ingewanden. 10 U mag daarvan ook niets overlaten tot de morgen. Wat er de volgende morgen van over is, moet u met vuur verbranden. 11 En zo moet u het eten: uw middel omgord, uw schoenen aan uw voeten en uw staf in uw hand. U moet het met haast eten, het is Pascha voor de HEERE.
(Numeri 9:1-5) 1 De HEERE sprak tot Mozes in de woestijn Sinaï, in het tweede jaar nadat zij uit het land Egypte vertrokken waren, in de eerste maand: 2 Laten de Israëlieten het Pascha houden op zijn vastgestelde tijd. 3 Op de veertiende dag in deze maand, tegen het vallen van de avond, moet u het houden, op zijn vastgestelde tijd; u moet het houden volgens alle bijbehorende verordeningen en bepalingen. 4 Mozes zei tegen de Israëlieten dat zij het Pascha moesten houden. 5 Zij hielden het Pascha op de veertiende dag van de eerste maand, tegen het vallen van de avond, in de woestijn Sinaï. Overeenkomstig alles wat de HEERE Mozes geboden had, zo deden de Israëlieten.
(Deuteronomium 16:1-3) 1 Neem de maand Abib in acht en houd het Pascha voor de HEERE, uw God, want in de maand Abib heeft de HEERE, uw God, u in de nacht uit Egypte geleid. 2 Dan moet u voor de HEERE, uw God, het paaslam slachten, kleinvee en runderen, op de plaats die de HEERE zal uitkiezen om Zijn Naam daar te laten wonen. 3 U mag er niets wat gezuurd is bij eten. Zeven dagen moet u er ongezuurd brood bij eten, brood van de ellende – want met haast bent u uit het land Egypte vertrokken – om de dag te gedenken dat u uit het land Egypte trok, alle dagen van uw leven.
(Leviticus 23:5) 5 In de eerste maand, op de veertiende dag van de maand, tegen het vallen van de avond, is het Pascha voor de HEERE .
In diezelfde nacht zullen alle eerstgeborenen van zowel de mensen als het vee van de Egyptenaren gedood worden:
(Exodus 12:12-17) 12 Want Ik zal in deze nacht door het land Egypte trekken en alle eerstgeborenen in het land Egypte treffen, van de mensen tot het vee. En Ik zal aan al de goden van de Egyptenaren strafgerichten voltrekken, Ik, de HEERE. 13 En het bloed zal u tot een teken zijn aan de huizen waarin u verblijft. Als Ik het bloed zie, zal Ik u voorbijgaan en er zal geen plaag onder u zijn die verderf teweegbrengt, als Ik het land Egypte zal treffen. 14 Deze dag moet voor u een gedenkdag worden. U moet hem vieren als een feest voor de HEERE. U moet hem vieren als een eeuwige verordening, al uw generaties door. 15 Zeven dagen moet u ongezuurde broden eten. Meteen op de eerste dag moet u het zuurdeeg uit uw huizen wegdoen, want ieder die iets gezuurds eet, van de eerste tot de zevende dag, die persoon moet uit Israël worden uitgeroeid. 16 Op de eerste dag moet er een heilige samenkomst zijn, en ook moet u een heilige samenkomst hebben op de zevende dag. Geen enkel werk mag op die dag gedaan worden. Alleen dat wat door iedere persoon gegeten wordt, mag door u klaargemaakt worden. 17 Neem dan het feest van de ongezuurde broden in acht, want op deze zelfde dag zal Ik uw legers uit het land Egypte geleid hebben. Daarom moet u deze dag in acht nemen als een eeuwige verordening, al uw generaties door.
(Hebreeën 11:28) 28 Door het geloof heeft hij het Pascha ingesteld en het besprenkelen met het bloed, opdat de verderver van de eerstgeborenen hen niet zou treffen.
De tiende plaag; de dood van de eerstgeborenen
In die nacht doodde de HEER alle eerstgeborenen in Egypte, maar ging de deuren voorbij waar het bloed op de dorpels was aangebracht. Na de dood van alle Egyptische eerstgeborenen, zowel van de Egyptische bevolking als van het Egyptische vee, liet Farao het Israëlitische volk gaan:
(Exodus 12:29-31) 29 En het gebeurde te middernacht dat de HEERE alle eerstgeborenen in het land Egypte trof, vanaf de eerstgeborene van de farao, die op zijn troon zou zitten, tot aan de eerstgeborene van de gevangene, die zich in de gevangenis bevond, en alle eerstgeborenen van het vee. 30 Toen stond de farao ’s nachts op, hij en al zijn dienaren en alle Egyptenaren. En er was een luid geschreeuw in Egypte, want er was geen huis waarin geen dode was. 31 En hij riep Mozes en Aäron in de nacht, en zei: Sta op, ga weg uit het midden van mijn volk, zowel u als de Israëlieten, en ga weg, dien de HEERE, zoals u gesproken hebt.
Alles wat God via Mozes had gevraagd hadden de Hebreeërs gedaan. Het volk bestond uit 600.000 mannelijke Hebreeërs, hun vrouwen en kinderen, en eveneens een grote groep van allerlei herkomst samen met hun kleinvee en runderen:
(Exodus 12:29-31,35-38,40) 35 De Israëlieten hadden gedaan overeenkomstig het woord van Mozes en hadden van de Egyptenaren zilveren voorwerpen, gouden voorwerpen en kleren gevraagd. 36 Bovendien had de HEERE het volk genade gegeven in de ogen van de Egyptenaren, zodat zij hun het gevraagde gaven. Zo beroofden zij de Egyptenaren. 37 Zo trokken de Israëlieten van Rameses naar Sukkoth, ongeveer zeshonderdduizend man te voet, mannen alleen, vrouwen en kleine kinderen niet meegerekend. 38 Ook trok een grote groep van mensen van allerlei herkomst met hen mee, en kleinvee en runderen, zeer veel vee….40 De verblijfsduur van de Israëlieten, de tijd dat zij in Egypte gewoond hadden, was vierhonderddertig jaar.
Farao had in zijn verdriet om zij eerstgeborene eindelijk toestemming gegeven en het Israëlitische volk was nu klaar om te vertrekken:
(Exodus 13:4) 4 Vandaag vertrekt u, in de maand Abib.
Abib is de eerste maand van de Hebreeuwse kalender. De eerste maand valt samen met maart-april op de Gregoriaanse kalender, de officiële kalender in bijna alle landen van de wereld.
In de Schrift wordt de maand Abib door elkaar gebruikt met Nisan, de Babylonische naam voor deze maand nadat de Joden waren teruggekeerd uit Babylon. Nisan (of Abib) is dus de eerste maand waarin Pesach of Pascha wordt gevierd.
De instelling van de heiliging van de eerstgeborenen
Alle mannelijke eerstgeborenen, van zowel de mensen als van het vee, die behoorden God toe en moesten voortaan voor God geheiligd worden:
(Exodus 13:2,9-12) 2 Heilig voor Mij alle eerstgeborenen: alles wat de baarmoeder opent onder de Israëlieten, van de mensen en van het vee, dat behoort Mij toe….9 En het moet voor u als een teken op uw hand zijn, en als een herinnering tussen uw ogen, opdat de wet van de HEERE op uw lippen is, want de HEERE heeft u met sterke hand uit Egypte geleid. 10 Daarom moet u deze verordening in acht nemen op de daarvoor vastgestelde tijd, van jaar tot jaar. 11 Het zal gebeuren, als de HEERE u in het land van de Kanaänieten gebracht heeft, zoals Hij u en uw vaderen gezworen heeft, en Hij het u gegeven heeft, 12 dat u alles wat de baarmoeder opent, aan de HEERE zult afstaan. Ook alles wat de baarmoeder opent van de dracht van het vee dat u toebehoort: de mannetjes zullen voor de HEERE zijn….14 Het zal gebeuren, als uw zoon u morgen vraagt: Wat is dit? dat u tegen hem zult zeggen: De HEERE heeft ons met sterke hand uit Egypte, uit het slavenhuis, geleid. 15 Want toen de farao zich verhardde en weigerde ons te laten gaan, gebeurde het dat de HEERE alle eerstgeborenen in het land Egypte doodde, van de eerstgeborene van de mens tot de eerstgeborene van het vee toe. Daarom offer ik aan de HEERE de mannetjes van alles wat de baarmoeder opent, maar alle eerstgeborenen van mijn zonen koop ik vrij.
(Numeri 15:19-23) 19 Alle mannelijke eerstgeborenen die bij uw runderen en uw kleinvee geboren worden, moet u voor de HEERE, uw God, heiligen. U mag met de eerstgeborene van uw rund geen arbeid verrichten, en de eerstgeborene van uw kleinvee mag u niet scheren. 20 Voor het aangezicht van de HEERE, uw God, moet u het eten, u en uw gezin, jaar op jaar, op de plaats die de HEERE zal uitkiezen. 21 Maar als er een gebrek aan is, als het mank is of blind, of als het enig ernstig gebrek heeft, mag u het niet aan de HEERE, uw God, offeren. 22 Binnen uw poorten mag u het eten, of u nu onrein bent of rein, net als bij een gazelle en een hert. 23 Alleen zijn bloed mag u niet eten; u moet het als water over de aarde uitgieten.
Wordt vervolgd in deel 2