Mozes, een opmerkelijk man Gods versie 1.2
Inleiding:
Mozes was – voordat Jezus op aarde kwam – de meest inspirerende leider van Israël en de grootste profeet uit het Joodse volk. Hij ontving via inspiratie het wetsverbond, de wet van Mozes, en was schrijver van de eerste 5 boeken (de Thora). Mozes wordt in de Schrift ‘de man Gods’ genoemd. Dit betekent dat Mozes een bijzondere en goede relatie met God had:
(Deuteronomium 33:1) 1 Dit nu is de zegen waarmee Mozes, de man Gods, de Israëlieten gezegend heeft, vóór zijn dood.
(1 Kronieken 23:14) 14 Wat betreft Mozes, de man Gods: zijn zonen werden genoemd onder de stam Levi. (zie ook Jozua 14:6 voor Mozes als de man Gods)
In deze artikelserie zullen we belichten wat Mozes voor een persoon was en wie hij werkelijk zou gaan worden. In het bijzonder voor wat hij in de zeer nabije toekomst voor ons zal betekenen. Hoe Mozes in deze laatste dagen opnieuw is verbonden met Gods volk, de Christelijke gemeenschap, door het samen dienen van onze Schepper YHWH (Op. 11:3-12).
Inhoudsopgave deel 4
- Eerste volkstelling van de strijdbare mannen
- De wolkkolom boven de tabernakel, s’ avonds als een vuurkolom
- De twee zilveren trompetten om de gemeenschap te instrueren
- De Israëlieten vertrokken uit de woestijn bij de berg Sinaï
- Het volk beklaagde zich en werd door de Heer gestraft
- Verkiezing van de zeventig oudsten
- God zendt de Israëlieten een menigte kwartels
- Een vernederende situatie voor Mozes, Mirjam werd gestraft met melaatsheid
- Twaalf verkenners werden uitgezonden om Kanaän te verkennen
- Het volk toonde geen geloof, was ongehoorzaam en werd gestraft
- De opstand van Korach, Dathan en Abiram tegen Mozes en Aäron
- De staf met de naam Aäron er op gegraveerd
- God werd toornig over het gedrag van Mozes en Aäron
- De Edomieten weigerden Mozes de doortocht
- Aäron stierf en werd begraven
- De koperen slang op de staak
. (Alle aanhalingen uit de Herziene Statenvertaling)
——————————————————————————————————–
Eerste volkstelling van de strijdbare mannen
Op de 1e dag van de 2e maand in het 2e jaar na de uittocht was er een volkstelling om alle strijdbare Israëlieten te inventariseren:
(Numeri 1:1) 1 De HEERE sprak tot Mozes in de woestijn Sinaï, in de tent van ontmoeting, op de eerste dag van de tweede maand, in het tweede jaar nadat zij uit het land Egypte waren vertrokken:
De Heer sprak met Mozes in de nieuwe tabernakel, de tent van ontmoeting. Er werden 603.550 mannen geteld, voor de actieve dienst in het leger (Num. 1:2-6).
De Levieten werden vrijgesteld van actieve dienst in het leger (Num. 1:47-49, Num. 2:33).
Ze behoorden Aäron en zijn zonen, de priesters, toe als hun dienaren (Num. 3:9-10).
Alle eerstgeborenen van 1 maand en ouder moesten worden geteld, het waren er 22.273.
Alle eerstgeborenen behoren God toe: Ex. 13:2; 22:29; 34:19; Lev. 27:26; Num. 3:13; Luk. 2:23
De Levieten behoorden, in plaats van alle eerstgeborenen, nu God toe (Num. 3:11-12,40-48).
Numeri hfdstk 4 beschrijft de verdeling van de werkzaamheden onder de Levieten.
De wolkkolom boven de tabernakel, s’ avonds als een vuurkolom
Gods aanwezigheid in het kamp was duidelijk te zien:
(Numeri 9:15-17) 15 Op de dag dat de tabernakel werd opgebouwd, bedekte de wolk de tabernakel, de tent van de getuigenis; en ’s avonds was hij op de tabernakel als een verschijning van vuur, tot de volgende morgen. 16 Zo was het voortdurend: de wolk bedekte hem en ’s nachts was hij als een verschijning van vuur. 17 Maar als de wolk opgeheven werd van boven de tent, braken de Israëlieten daarna op; en op de plaats waar de wolk bleef rusten, daar sloegen de Israëlieten hun kamp op.
Op het bevel van de Heer braken de Israëlieten op, en op het bevel van de HEERE sloegen zij hun kamp op. En alle dagen waarop de wolk op de tabernakel bleef rusten, bleven zij in hun kamp (Num. 9:18-23). De wolk overdag en de vuurkolom s ’nachts waren ook de bakens om de route te volgen:
(Exodus 40:36-38) 36 Telkens als de wolk opsteeg van boven de tabernakel, braken de Israëlieten op tijdens al hun tochten. 37 Maar als de wolk niet opsteeg, braken zij niet op, tot op de dag dat hij opsteeg. 38 Want de wolk van de HEERE was overdag op de tabernakel, en ’s nachts was er een vuur in, voor de ogen van heel het huis van Israël tijdens al hun tochten
(Deuteronomium 1:33) 33 Die voor u uit ging op de weg, om voor u een plaats te zoeken om uw tenten op te zetten; ’s nachts met het vuur, om u de weg te tonen die u moest gaan, en overdag met de wolk (Zie ook Nehemia 9:18-19).
De twee zilveren trompetten om de gemeenschap te instrueren
Om de tocht met zo’n grote groep geordend te laten verlopen werden er signalen afgesproken, door het blazen op twee zilveren trompetten:
(Numeri 10:1-2) 1 De HEERE sprak tot Mozes: 2 Maak voor u twee zilveren trompetten; van gedreven werk moet u ze maken. Ze dienen u tot het samenroepen van de gemeenschap en tot het opbreken van de kampen.
Zie voor het gebruik van de trompetten, voor de afspraken, ook Numeri 10:3-10.
De Israëlieten vertrokken uit de woestijn bij de berg Sinaï
In het begin van het 2e jaar, op de 20e van de 2e maand werd de wolk opgeheven van de tabernakel. Het was zover, de reis vanaf de berg Sinaï (Jebel al Lawz) kon beginnen:
(Numeri 10:11-13, 33-35) 11 Het gebeurde in het tweede jaar, in de tweede maand, op de twintigste van de maand, dat de wolk opgeheven werd van de tabernakel van de getuigenis. 12 De Israëlieten braken op, en trokken van rustplaats tot rustplaats, uit de woestijn Sinaï; en de wolk bleef rusten in de woestijn Paran. 13 Voor het eerst braken zij op, op bevel van de HEERE, door de dienst van Mozes….33 Zo trokken zij drie dagreizen van de berg van de HEERE vandaan. En de ark van het verbond van de HEERE trok drie dagreizen voor hen uit, om een rustplaats voor hen te zoeken. 34 De wolk van de HEERE was overdag boven hen, wanneer zij uit het kamp opbraken. 35 En het was bij het opbreken van de ark dat Mozes zei: Sta op, HEERE, laat Uw vijanden overal verspreid worden en hen die U haten, van Uw aangezicht vluchten! (Zie ook Psalm 68:2)
Het volk beklaagde zich en werd door de Heer gestraft
Met de Israëlieten was ook een grote groep van allerlei herkomst meegekomen (Ex. 12:38) die onbeheerst verlangden naar het gevarieerde voedsel dat ze in Egypte hadden gegeten.
Daarom begonnen ook de Israëlieten opnieuw te klagen, nu over het manna wat ze iedere dag ontvingen. Het manna was voor hen te eentonig voedsel, ze wilden meer variatie.
Er was bepaald geen dankbaarheid, en wat God hen gaf was voor hen niet meer voldoende.
Zowel Mozes als de Heer hoorden hen klagen (Num. 11:10), en de Heer werd zeer toornig hier over en vuur brandde aan de rand van het kamp:
(Numeri 11:1-4) 1 En het gebeurde, toen het volk zich beklaagde, dat het kwaad was in de oren van de HEERE, want de HEERE hoorde het, zodat Zijn toorn ontbrandde. En het vuur van de HEERE brandde onder hen en verteerde, aan de rand van het kamp. 2 Toen riep het volk tot Mozes, en Mozes bad tot de HEERE, en het vuur doofde. 3 Daarom gaf hij die plaats de naam Tabera, omdat daar het vuur van de HEERE tegen hen gebrand had. 4 Het samenraapsel van vreemdelingen dat in hun midden verkeerde, werd met gulzigheid bevangen; daarom jammerden ook de Israëlieten opnieuw en zeiden: Wie zal ons vlees te eten geven?
Tabera betekent ‘branden’ of ‘met vuur verteren’:
(Deuteronomium 9:22) 22 Ook bij Tabera, Massa en Kibroth-Taäva maakte u de HEERE zeer toornig.
(Psalm 78:21) 21 Daarom hoorde de HEERE het en werd verbolgen; een vuur ontstak tegen Jakob, ja, toorn laaide op tegen Israël.
Mozes werd het teveel en wilde liever sterven dan deze grote last van dit volk te dragen, die te zwaar voor Mozes werd. Dit volk was zo weerbarstig, hij kon die last niet meer alleen dragen:
(Numeri 11:5-6, 10-15) 5 Wij denken terug aan de vis die wij in Egypte voor niets aten, aan de komkommers, de watermeloenen, de prei, de uien en de knoflook. 6 Maar nu droogt onze ziel uit, er is helemaal niets dan dit manna voor onze ogen!….10 Toen hoorde Mozes het volk jammeren, geslacht na geslacht, ieder voor de ingang van zijn tent. En de toorn van de HEERE ontbrandde hevig; ook in de ogen van Mozes was het kwalijk. 11 En Mozes zei tegen de HEERE: Waarom hebt U Uw dienaar kwaad gedaan en waarom heb ik geen genade gevonden in Uw ogen, dat U de last van heel dit volk op mij legt? 12 Ben ík soms zwanger geweest van heel dit volk? Of heb ík het gebaard, zodat U tegen mij zou kunnen zeggen: Draag het in uw schoot, zoals een verzorger een zuigeling draagt, naar het land dat U hun vaderen gezworen hebt? 13 Waar zou ik vlees vandaan moeten halen om al dit volk te geven? Want zij jammeren tegen mij: Geef ons vlees, zodat wij kunnen eten! 14 Ik alleen kan al dit volk niet dragen, want het is mij te zwaar. 15 En als U mij zo wilt behandelen, dood mij dan toch meteen, als ik genade in Uw ogen gevonden heb, en laat mij mijn onheil niet aanzien!
Als Mozes uiteindelijk zou bezwijken aan dit volk, had hij het liever om maar meteen te sterven. Het advies van zijn schoonvader Jethro om bekwame mannen de kleine zaken te laten oordelen en de moeilijke zaken bij Mozes te brengen was voor Mozes blijkbaar niet meer voldoende om zijn taak te ontlasten (Ex. 18:19-26).
Verkiezing van de zeventig oudsten
Er kwam vanuit de Heer een oplossing voor Mozes om hem te ontlasten:
(Numeri 11:16-17) 16 De HEERE zei tegen Mozes: Verzamel voor Mij zeventig mannen uit de oudsten van Israël, van wie u weet dat zij de oudsten van het volk zijn en de beambten ervan. U moet hen bij de tent van ontmoeting brengen en zij moeten daar bij u gaan staan. 17 Dan zal Ik neerdalen en daar met u spreken. En van de Geest Die op u is, zal Ik een deel afzonderen en op hen leggen. Zij zullen samen met u de last van dit volk dragen, zodat u die niet zelf alleen hoeft te dragen.
Uit dit Schriftgedeelte blijkt dat Mozes geheiligd was, vervuld van Heilige Geest.
Mozes wilde steeds de Heer getrouw dienen, wat ook duidelijk tot uitdrukking kwam bij de verkiezing van de zeventig oudsten om hem te helpen hiermee. Een gedeelte van zijn ontvangen Heilige Geest werd geschonken aan de 70 oudsten. Toen vervolgens bleek dat er twee oudsten, Eldad en Medad, niet naar de tent van ontmoeting waren gekomen en dat zij in het kamp aan het profeteren waren, werd dat door Jozua bij Mozes gemeld. Mozes was echter blij dat Gods geest ook over hen was uitgestort (Num. 11:26-30). Tegen het volk moest Mozes zeggen dat ze voor een maand vlees zouden krijgen (Num. 11:18-20).
God zendt de Israëlieten een menigte kwartels
Een kwakkel is in die streken een bekende trekvogel, en wordt ook wel kwartel genoemd. God zond een enorme hoeveelheid kwartels hun kant op:
(Numeri 11:31-35) 31Toen stak er van de kant van de HEERE een wind op en voerde kwakkels aan vanaf de zee, en verspreidde ze boven het kamp, ongeveer een dagreis naar de ene kant en een dagreis naar de andere kant, rondom het kamp, ongeveer twee el hoog boven het aardoppervlak. 32 En het volk stond op, die hele dag en die hele nacht, en heel de volgende dag, en men verzamelde de kwakkels. Wie het minst had, had tien homer verzameld, en men spreidde ze wijd voor zich uit, rondom het kamp. 33 Het vlees zat nog tussen hun tanden, voordat het gekauwd was, toen de toorn van de HEERE tegen het volk ontbrandde, en de HEERE bracht het volk een zeer grote slag toe. 34 Daar om gaf men die plaats de naam Kibroth-Taäva (graven van gulzigheid), want daar hadden zij het volk dat zo gulzig geweest was, begraven. 35 Van Kibroth-Taäva trok het volk verder naar Hazeroth, en zij bleven in Hazeroth.
(Psalm 78:26-31) 26 Hij deed de oostenwind opsteken langs de hemel en voerde door Zijn macht de zuidenwind aan. 27 Hij liet vlees op hen regenen als stof en gevleugelde vogels als zand van de zee. 28 Hij deed het vallen midden in Zijn kamp, rondom Zijn woningen. 29 Toen aten zij en werden volop verzadigd, omdat Hij hun bracht wat zij begeerden. 30 Zij waren van hun begeerte nog niet bekomen, hun voedsel was nog in hun mond, 31 of Gods toorn laaide tegen hen op: Hij doodde de welgedane mensen onder hen en velde de besten van Israël neer.
Na een grote zwerm kwartels te hebben gestuurd selecteerde God vervolgens een aantal hebberige, onbeheerste en gulzige personen en doodde hen. Naar de anderen toe was God barmhartig, ondanks hun gedrag (Num. 11:34-37).
Een vernederende situatie voor Mozes, Mirjam werd gestraft met melaatsheid
Na 80 jaar gescheiden geleefd te hebben van zijn broer en zus, maar nu sinds ruim een jaar weer verenigd, begonnen Mirjam en Aäron zich opeens te verhogen boven de zachtmoedige Mozes. Ze verweten hem ten onrechte dat hij zich gedroeg als de belangrijkste man van het volk. Mirjam en Aäron begonnen jaloers en onrespectvol over Mozes en zijn autoriteit te spreken, alhoewel ze dromen en visioenen van de Heer hadden gehad. Mirjam was profetes (Ex. 15:20). Ze waren feitelijk dus jaloers op de positie van Mozes, die zichzelf echter niet belangrijk genoeg achtte en liever wilde dat een ander dan hijzelf de leiding zou ontvangen (Ex. 4:13).
Mirjam wees haar broer Aäron er op dat Mozes een vrouw (Zippora) had genomen die niet uit Gods volk uit Egypte was voortgekomen (Num. 12:1). Het was stemmingmakerij, het rondstrooien van praatjes. Jethro, de vader van Zippora, was nl. een Midianitische priester die afstamde van Abraham (Ex. 3:1). Want Abraham werd op hoge leeftijd weduwnaar van Sara. Hij nam daarna een tweede vrouw, Ketura. Bij Ketura verwekte Abraham 6 zonen. De 4e zoon was Midian:
(Genesis 25:1-2) 1 Abraham nam weer een vrouw, van wie de naam Ketura was. 2 En zij baarde hem Zimran, Joksan, Medan, Midian, Jisbak en Suah.
Zippora was wel degelijk een nakomeling van Abraham. De verdere afkomst ging Mirjam niet aan. Het is in onze wereld gebruikelijk, zoals reeds eerder gezegd, om intelligente en zachtmoedige mensen – zoals Mozes destijds – te passeren of niet te respecteren. Maar niet voor Gods volk, niet voor de Heer. Met Mozes sprak de Heer ‘van mond tot mond’, ja zichtbaar, en niet in raadsels en hij aanschouwde de gestalte van de Heer (Num. 12:6-8). Meteen moesten alle drie van de Heer samenkomen in de tent van ontmoeting (ook wel tent van samenkomst of tabernakel genoemd – Ex. 27:21), en de Heer sprak met hen. Zijn toorn ontbrandde tegen Mirjam en Aäron, en Mirjam kreeg ter plekke een huidziekte, waarschijnlijk melaatsheid. Mozes verhoogde zich echter niet en liet zich niet gelden als de grootste autoriteit onder de Israëlieten, maar smeekte nederig tot de Heer of Hij haar wilde genezen. Dat zou pas geschieden na 7 dagen verblijf buiten het kamp . Aäron mocht zich in de handen knijpen dat ook hij niet werd gestraft (Numeri 12:1-15) :
(Numeri 12:16) 16 Maar daarna brak het volk op van Hazeroth, en zij sloegen hun kamp op in de woestijn Paran.
Vervolgens vertrokken de Israëlieten vanuit Hazeroth naar de woestijn Paran.
Route getekend vanaf de golf van Aqaba
Rood omcirkeld = de Paran woestijn
.
.
.
Twaalf verkenners werden uitgezonden om Kanaän te verkennen
Het beloofde land moest verkend worden, om te weten wat voor land het was en wat voor mensen daar woonden:
(Numeri 13:1-3, 17-20) 1 De HEERE sprak tot Mozes: 2 Stuur mannen voor u uit om het land Kanaän te verkennen, dat Ik aan de Israëlieten geven zal; u moet één man per stam van zijn vaderen sturen, elk een leider onder hen. 3 Mozes stuurde hen uit de woestijn Paran, op bevel van de HEERE. Al die mannen waren hoofden van de Israëlieten….17 Mozes stuurde hen om het land Kanaän te verkennen, en hij zei tegen hen: Ga hier het Zuiderland in, en ga dan het bergland in, 18 en bekijk het land, hoe het is, en het volk dat er woont, of het sterk is of zwak, of het gering in aantal is of talrijk. 19 En kijk hoe het land is waarin het volk woont, of het goed is of slecht, en hoe de steden zijn waarin het woont, of het in tentenkampen woont of in vestingen. 20 Kijk ook hoe de grond is, of die vruchtbaar is of schraal, en of er bomen zijn of niet. Vat moed en neem wat van de vruchten van het land mee. Die dagen waren namelijk juist de dagen van de eerste vruchten van de druiven.
De 12 verkenners – uit iedere stam 1, waaronder Jozua en Kaleb – gingen op weg en verkenden het land, te beginnen met de woestijn Zin en kwamen na 40 dagen terug en hadden diverse vruchten meegebracht (Num. 13:21-25). Ze brachten verslag uit bij Mozes en bij Aäron, en bij heel de gemeenschap van de Israëlieten, in de woestijn Paran in de buurt van Kades en toonden hun de vruchten die ze uit het land hadden meegebracht. Ze vertelden Mozes dat het land overvloeide van melk en honing. Maar ook dat het volk dat in dat land woonde, sterk was met versterkte steden, en moeilijk te overwinnen (Num. 13:26-29:
(Numeri 13:30-33) 30 Toen bracht Kaleb het volk tegenover Mozes tot bedaren, en zei: Laten wij vrijmoedig optrekken, wij zullen het land in bezit nemen, want wij zullen het zeker overmeesteren. 31 Maar de mannen die met hem opgetrokken waren, zeiden: Wij kunnen tegen dat volk niet optrekken, want het is sterker dan wij. 32 En zij lieten een kwaad gerucht uitgaan bij de Israëlieten over het land dat zij verkend hadden, door te zeggen: Het land waar wij doorgetrokken zijn om het te verkennen, is een land dat zijn inwoners verslindt, en heel het volk dat wij in het midden daarvan gezien hebben, bestaat uit mannen van grote lengte. 33 Wij hebben er ook reuzen gezien, nakomelingen van Enak, afkomstig van de reuzen. Wij waren in onze eigen ogen als sprinkhanen, en zo waren wij ook in hun ogen.
De verkenners voelden zich als sprinkhanen bij het volk dat overwonnen moest worden en waren er bang voor.
Het volk toonde geen geloof, was ongehoorzaam en werd gestraft
De Israëlieten begonnen luid te klagen dat ze geen enkel vertrouwen hadden in de afloop van hun reis naar dat beloofde land, en wilden terugkeren naar Egypte waar ze uit gered waren:
(Numeri 14:1-4) 1 Toen begon heel de gemeenschap luid te weeklagen en bleef het volk in die nacht luid jammeren. 2 Al de Israëlieten morden tegen Mozes en tegen Aäron. Heel de gemeenschap zei tegen hen: Waren wij maar in het land Egypte of in deze woestijn gestorven! Waren wij maar gestorven! 3 Waarom brengt de HEERE ons dan naar dit land, zodat wij door het zwaard vallen, en onze vrouwen en onze kleine kinderen tot prooi worden van de vijand? Zou het niet beter voor ons zijn naar Egypte terug te keren? 4 En zij zeiden tegen elkaar: Laten wij een hoofd aanstellen en naar Egypte terugkeren!
Mozes en Aäron wierpen zich met hun gezicht ter aarde, voor heel de gemeenschap van de Israëlieten, en Jozua en Kaleb scheurden hun kleren. De twee verkenners zeiden tegen de Israëlieten: ‘Het land waar wij doorgetrokken zijn om het te verkennen, is een bijzonder goed land dat overvloeit van melk en honing. Wees niet bevreesd voor hen!’ (Num. 14:5-8):
(Numeri 14:10-12) 10 Toen zei heel de gemeenschap dat men hen met stenen moest stenigen. Maar de heerlijkheid van de HEERE verscheen in de tent van ontmoeting, voor al de Israëlieten. 11 En de HEERE zei tegen Mozes: Hoelang zal dit volk Mij nog verwerpen? En hoelang zullen zij niet in Mij geloven, ondanks al de tekenen die Ik in het midden van hen gedaan heb? 12 Ik zal het met de pest treffen en Ik zal het verstoten, en Ik zal u tot een groter en machtiger volk maken dan dit is.
(Deuteronomium 9:23-24) 23 En toen de HEERE u vanuit Kades-Barnea op weg zond en zei: Trek op en neem het land dat Ik u gegeven heb in bezit, was u het bevel van de HEERE, uw God, ongehoorzaam: u geloofde Hem niet en gehoorzaamde Zijn stem niet. 24 U bent ongehoorzaam geweest aan de HEERE vanaf de dag dat ik u ken.
Mozes antwoordde de Heer, dat de Egyptenaren het zouden horen als God Zijn volk zou vernietigen en zouden zeggen dat God Zijn volk afslachtte omdat Hij hen niet in het beloofde land kon brengen. Verder zei hij, dat de Heer zelf had gezegd dat Hij geduldig en rijk aan goedertierenheid was, en dat Hij zal vergeven de ongerechtigheid en de overtreding. Mozes smeekte de Heer of Hij het volk wilde vergeven (Num. 14:13- 19):
(Numeri 14:20-25) 20 De HEERE zei: Op uw woord heb Ik hun vergeven. 21 Echter, zo waar Ik leef, de hele aarde zal met de heerlijkheid van de HEERE vervuld worden! 22 Want al de mannen die Mijn heerlijkheid gezien hebben en Mijn tekenen, die Ik in Egypte en in de woestijn gedaan heb, en die Mij nu al tien keer op de proef gesteld hebben en niet naar Mijn stem hebben geluisterd, 23 zij zullen het land dat Ik hun vaderen gezworen heb, niet zien! Ja, geen van allen die Mij verworpen hebben, zullen het zien! 24 Maar Mijn dienaar Kaleb, omdat in hem een andere geest was en hij erin volhard heeft Mij na te volgen, hem zal Ik brengen in het land waar hij geweest is, en zijn nageslacht zal het in bezit nemen. 25 De Amalekieten en de Kanaänieten wonen in het dal. Keer morgen om en trek verder de woestijn in, in de richting van de Schelfzee.
Daarna sprak de Heer tot Mozes en tot Aäron, dat allen die geteld waren van het volk van 20 jaar en ouder zouden sterven in de woestijn en beslist niet het beloofde land zouden binnengaan, behalve Kaleb en Jozua. Ze zouden 40 jaar (veertig dagen verkennen, voor elke dag een jaar) in de woestijn moeten rondzwerven. De kinderen onder 20 jaar zouden het beloofde land beërven (Num. 14:16-38):
(Deuteronomium 1:34-36, 38-39) 34 Toen de HEERE uw woorden hoorde, werd Hij zeer toornig en zwoer: 35 Niemand van deze mannen, van deze slechte generatie, zal het goede land zien dat Ik gezworen heb aan uw vaderen te geven! 36 Behalve Kaleb, de zoon van Jefunne: die zal het zien en aan hem zal Ik het land geven dat hij betreden heeft, en aan zijn kinderen, omdat hij erin volhard heeft de HEERE na te volgen….38 Jozua, de zoon van Nun, die in uw dienst staat,1:38 die in uw dienst staat – Letterlijk: die voor uw aangezicht staat. die zal erin komen; rust hem ervoor toe, want hij zal het Israël in erfbezit laten nemen. 39 En ook uw kleine kinderen, waarvan u zei: Zij zullen de vijand tot buit worden, en uw kinderen die heden nog geen goed of kwaad kennen, die zullen erin komen. Aan hen zal Ik het geven en zij zullen het in bezit nemen.
Vervolgens kregen ze van de Heer via Mozes de opdracht om meteen verder te trekken naar de Schelfzee (golf van Aqaba) maar weer deed het volk niet wat door God werd gevraagd, mogelijk omdat Mozes de opdracht gaf. Ze klommen naar de top van een nabije berg in de woestijn Paran (de berg: Har Karkom) om God te ontmoeten:
(Numeri 14:39-42) 39 Mozes sprak deze woorden tot al de Israëlieten. Toen treurde het volk zeer. 40 Zij stonden ’s morgens vroeg op en klommen naar de top van de berg en zeiden: Zie, hier zijn wij, wij zullen op weg gaan naar de plaats waarvan de HEERE gesproken heeft, want wij hebben gezondigd. 41 Maar Mozes zei: Waarom overtreedt u zo het bevel van de HEERE? Want dat zal niet voorspoedig verlopen. 42 Ga niet op weg, want de HEERE zal niet in uw midden zijn, zodat u niet door uw vijanden verslagen wordt.
(Deuteronomium 1:41-45) 41 Toen antwoordde u en zei tegen mij: Wij hebben gezondigd tegen de HEERE. Wijzelf zullen optrekken en strijden, overeenkomstig alles wat de HEERE, onze God, ons geboden heeft. Maar toen iedereen van u zijn wapenrusting aantrok en in overmoed wilde optrekken naar het bergland, 42 zei de HEERE tegen mij: Zeg hun: Trek niet op en strijd niet, want Ik ben niet in uw midden. Dan zult u niet door uw vijanden verslagen worden. 43 Maar toen ik tot u sprak, luisterde u niet: u was het bevel van de HEERE ongehoorzaam; u was overmoedig en trok toch het bergland in. 43 Want de Amalekieten en de Kanaänieten staan daar vóór u, en u zult door het zwaard vallen, want omdat u zich van achter de HEERE afgekeerd hebt, zal de HEERE niet met u zijn. 44 Toch probeerden zij overmoedig naar de top van de berg te klimmen, maar de ark van het verbond van de HEERE en Mozes weken niet uit het midden van het kamp. 45 Toen kwamen de Amalekieten en de Kanaänieten, die in dat bergland woonden, naar beneden en versloegen hen, en zij verpletterden hen, tot Horma toe.
Gedurende hun klim naar de top bleef Gods wolk boven de tabernakel hangen in de vallei, op de top van de berg was dus niets te beleven, geen ontmoeting met God. Het veronachtzamen van Gods opdracht en waarschuwing kostte hen opnieuw veel levens door de Amalekieten en Kaänieten die vanuit het noorden naar de berg kwamen. Hun gehoorzaamheid aan God was heel bedenkelijk.
De opstand van Korach, Dathan en Abiram tegen Mozes en Aäron
Na het verstrijken van het 1e jaar werd Mozes verschillende keren ten onrechte verweten dat hij zichzelf verheven had tot de belangrijkste man van het volk, zoals door Aäron en Mirjam (Num. 12:1-15). Maar daarna ook nog eens door Korach, Dathan en Abiram (Num. 16:1-3). Korach was een Leviet, met als taak deurwachter bij de tabernakel (1 Kron. 9:19). De opstandelingen wilden dezelfde status als Mozes en Aäron voor God:
(Numeri 16: 1-3) 1 Korach nu, de zoon van Jizhar, zoon van Kahath, zoon van Levi, nam zowel Dathan en Abiram, zonen van Eliab, als On, de zoon van Peleth, nakomelingen van Ruben, met zich mee. 2 Zij kwamen in opstand tegen Mozes, samen met tweehonderdvijftig mannen uit de Israëlieten, leiders van de gemeenschap, afgevaardigden naar de vergadering, mannen van naam. 3 Zij kwamen vanwege Mozes en vanwege Aäron bijeen, en zeiden tegen hen: U trekt te veel naar u toe, want heel de gemeenschap, allen zijn zij heilig, en de HEERE is in hun midden. Waarom verheft u zich dan boven de gemeente van de HEERE?
De Heer strafte deze opstandige mensen daarvoor, Mozes was uitgekozen door de Heer. Mozes zocht namelijk altijd de wil van de Heer en het welzijn van het volk. Hij was uitgekozen om de heilige man Gods te zijn voor de Israëlieten:
(Numeri 16:4-7) 4 Toen Mozes dat hoorde, wierp hij zich met zijn gezicht ter aarde. 5 En hij sprak tot Korach en tot heel diens aanhang: Morgenochtend zal de HEERE bekendmaken wie van Hem is, en wie de heilige is die Hij in Zijn nabijheid zal laten komen. Wie Hij kiest, zal Hij in Zijn nabijheid laten komen. 6 Korach en heel uw aanhang, doe dit: neem voor uzelf vuurschalen, 7 doe er morgen vuur in en leg er reukwerk op voor het aangezicht van de HEERE. En het zal gebeuren dat de man die de HEERE kiest, die zal de heilige zijn. U trekt te veel naar u toe, zonen van Levi!
Mozes herinnerde Korach en zijn medestanders er aan dat ze bevoorrecht waren als dienaren van de tabernakel. Waarom ze het priesterambt wilden afdwingen? Dat bepaalde de Heer. Mozes liet zijn opstandige medestanders door een bode roepen, maar die wilden niet komen. Ze konden het niet verdragen dat Mozes hun leider was. Mozes werd daar zeer toornig om, hij had in eerste instantie veel liever niet die rol gehad maar was exclusief door de Heer hier voor gevraagd (Num 18:8-15):
(Numeri 16:16-19) 16 En Mozes zei tegen Korach: U en heel uw aanhang, verschijn morgen voor het aangezicht van de HEERE, u en zij, en ook Aäron. 17 En ieder moet zijn vuurschaal meenemen en er reukwerk op leggen, en ieder moet zijn vuurschaal voor het aangezicht van de HEERE brengen, tweehonderdvijftig vuurschalen, ook u en Aäron, ieder zijn vuurschaal. 18 Zo nam ieder zijn vuurschaal, deed er vuur in en legde er reukwerk op en zij stelden zich op bij de ingang van de tent van ontmoeting, ook Mozes en Aäron. 19 Korach liet heel zijn aanhang vanwege hen bijeenkomen, bij de ingang van de tent van ontmoeting. Toen verscheen de heerlijkheid van de HEERE aan heel de gemeenschap.
De HEERE sprak tot Mozes en tot Aäron om zich af te zonderen uit het midden van de hele gemeenschap, want Hij zou hen in een ogenblik vernietigen! Mozes en Aäron wierpen zich met hun gezicht ter aarde en zeiden: Als één man zondigt, zult U dan zeer toornig worden op heel de gemeenschap? Toen sprak de Heer tot Mozes, om de gemeenschap te instrueren zich af te zonderen van rondom de woning van Korach, Dathan en Abiram. Toen zei Mozes dat nu bepaald zou worden of de Heer hem gezonden had. Als de Heer hen levend zou verzwelgen naar hun graf toe, dan wisten de Israëlieten dat deze mannen verworpen waren (Num. 16:20-30):
(Numeri 16:31-35) 31 En het gebeurde, toen hij geëindigd had al deze woorden te spreken, dat de aardbodem die onder hen was, gespleten werd. 32 De aarde opende haar mond en verzwolg hen, met hun gezinnen, en alle mensen die Korach toebehoorden, en al hun bezittingen. 33 En zij daalden levend af naar het graf, zij en alles wat van hen was. En de aarde overdekte hen, en zij waren verdwenen uit het midden van de gemeente. 34 En heel Israël dat rondom hen stond, vluchtte weg voor hun gejammer, want zij zeiden: Als de aarde ons ook maar niet verzwelgt! 35 En vuur kwam bij de HEERE vandaan en verteerde de tweehonderdvijftig mannen die het reukwerk aangeboden hadden.
(Deuteronomium 11:5-6) 5 Ook wat Hij voor u gedaan heeft in de woestijn, totdat u op deze plaats gekomen bent, 6 en wat Hij gedaan heeft met Dathan en Abiram, zonen van Eliab, de zoon van Ruben: dat de aarde haar mond opende en hen verzwolg, met hun gezinnen en hun tenten en alles wat bij hen hoorde, te midden van heel Israël. (Psalm 106:16-18)
(Numeri 26:10-11) 10 Maar de aarde had haar mond geopend en hen samen met Korach verzwolgen, toen zijn aanhang stierf, doordat het vuur tweehonderdvijftig mannen verteerd had. Zo waren zij tot een teken geworden. 11 Maar de kinderen van Korach waren niet gestorven.
De afwijzing van degenen die God had aangesteld werd door de Heer niet getolereerd.
Maar de onrust onder het volk was na de vernietiging van Korach nog lang niet bedaard. Nu gaven ze Mozes en Aäron weer de schuld van de dood van Korach en zijn metgezellen:
(Numeri 16:41-46) 41 Maar de volgende dag morde heel de gemeenschap van de Israëlieten tegen Mozes en tegen Aäron: Ú hebt het volk van de HEERE gedood! 42 En het gebeurde, toen de gemeenschap tegen Mozes en tegen Aäron bijeenkwam, en men zich naar de tent van ontmoeting keerde, dat zie, de wolk deze bedekte en de heerlijkheid van de HEERE verscheen. 43 Mozes en Aäron kwamen tot voor de tent van ontmoeting. 44 En de HEERE sprak tot Mozes: 45 Trek u terug uit het midden van deze gemeenschap, en Ik zal hen vernietigen, in een ogenblik! Toen wierpen zij zich met hun gezicht ter aarde. 46 En Mozes zei tegen Aäron: Neem de vuurschaal en doe er vuur in van het altaar, en leg er reukwerk op, en ga onmiddellijk naar de gemeenschap en doe verzoening voor hen, want grote toorn is uitgegaan van voor het aangezicht van de HEERE; de plaag is al begonnen.
Weer wilde de Heer de hele gemeenschap vernietigen, maar Mozes wilde het volk redden. De plaag van het doden van de gemeenschap was al begonnen toen Mozes aan Aäron vroeg om verzoening te doen voor het volk. Aäron deed snel wat Mozes gevraagd had en nam een vuurschaal, en liep naar het midden van de gemeente, hij legde er reukwerk in en deed verzoening voor het volk. Hij bleef tussen de doden en de levenden in staan, en de plaag werd tot stilstand gebracht. Er stierven 14700 Israëlieten aan de plaag op die dag in de nabijheid van de berg ‘Har Karkom’ + Korach en zijn medestanders die reeds gestorven waren vanwege hun opstandigheid (Num. 16: 47-50).
De staf met de naam Aäron er op gegraveerd
Vervolgens moest Mozes van de Heer aan alle leiders van de stammen vragen om hun staf met hun naam er op om deze in de tabernakel te leggen, in de tent van ontmoeting voor de ark van de getuigenis met de 2 engelen er op. Op de staf van de stam Levi moest feitelijk de stamnaam ‘Levi’ staan, maar om misverstanden te voorkomen moest specifiek de naam van Aäron er op. Degene die God tot het priesterschap zou verkiezen, van die stam zou de staf in bloei staan (Num. 17:1-7):
(Numeri 17:8-10) 8 De volgende dag gebeurde het, toen Mozes in de tent van de getuigenis kwam, dat, zie, de staf van Aäron voor het huis van Levi in bloei stond. Hij bracht bloesem voort en bloeiende bloemen, en droeg amandelen. 9 T oen bracht Mozes al deze staven van voor het aangezicht van de HEERE naar buiten, naar al de Israëlieten. En zij zagen het, en namen elk hun staf. 10 Toen zei de HEERE tegen Mozes: Breng de staf van Aäron terug vóór de getuigenis, om hem te bewaren, als teken voor de opstandigen. En u zult een einde maken aan hun gemor over Mij, opdat zij niet sterven.
En de Israëlieten spraken tot Mozes: ‘Zie, wij geven de geest, wij komen om, wij komen allen om!’ . Woorden van ontsteltenis. Het volk was doodsbang omdat ze het lot van het gezelschap van Korach en daarna de plaag hadden meegemaakt. Hun hoogmoed ging over in wanhoop omdat er voor hen geen toegang was tot in de tabernakel van de Heer, dat was voor de Levieten. Ze vroegen zich af of ze wel konden ontsnappen aan de dood. Ze hadden er nog steeds geen goed begrip over dat na elke tegenstand tegen Gods beslissingen, ze Gods toorn over zichzelf zouden brengen, maar dat de God van de strenge straffen in werkelijkheid een God van genade en liefde was (Num. 17:12-13).
De staf met de naam Aäron er op werd een levende tak met knoppen, bloesems en zelfs amandelen (Num. 17:8). Zo werd Aäron gemanifesteerd als zijnde uitverkoren door God voor zijn functie als hogepriester. De bloeiende staf met de naam Aäron er op werd uiteindelijk opgeborgen in de ark van het verbond, ook wel de ark van de getuigenis genoemd:
(Hebreeën 9:4) 4….In deze ark (van het verbond) lagen de gouden kruik met het manna en de staf van Aäron, die gebloeid had, en de stenen tafelen van het verbond.
De Israëlieten kwamen in de woestijn Zin, in Kades. Kades-Barnea lag in de woestijn Zin (Num. 33:36). Na een tijd lang in de Zin woestijn te hebben verbleven stierf Mirjam daar, en zij werd er begraven.
Mirjam, die als profetes door God mede gebruikt was om het volk te ondersteunen:
(Numeri 20:1) 1 De Israëlieten kwamen in de woestijn Zin, heel de gemeenschap, in de eerste maand, en het volk bleef in Kades. Daar stierf Mirjam, en zij werd er begraven.
(Micha 6:4) 4 Ik heb u immers uit het land Egypte geleid, u verlost uit het slavenhuis. Ik heb Mozes, Aäron en Mirjam vóór u uit gezonden.
God werd toornig over het gedrag van Mozes en Aäron
Na de dood van Mirjam werd het volk opnieuw opstandig.
Er bleek in de woestijn Zin, in Kades, niet genoeg water te zijn voor het hele Israëlitische volk en voor hun vee. En weer begon het volk te klagen dat ze liever met Korach en zijn medestanders waren gestorven. En weer vergeleken ze hun huidige toestand met hun leven in Egypte, want er was hier te weinig water en hier konden ze niet zaaien of vruchtenbomen planten. En weer was hun geheugen kort en konden ze geen dankbaarheid betonen en vertrouwen opbrengen voor hun hemelse Vader. De Vader weet immers wat Zijn kinderen nodig hebben (Mattheüs 6:8,32).
Mozes en Aäron gingen naar de Tabernakel en bogen zich diep en de Heer sprak tot Mozes en zei dat hij de staf moest nemen die in de tabernakel lag, de staf waar Mozes zoveel krachtige werken mee had gedaan. Het was niet de staf met Aärons er op die gebloeid had. Aärons naam wordt in dit Schriftgedeelte niet vermeld. Mozes en Aäron moesten tot de rots spreken en die zou dan water geven (Num. 20:1-9). Mozes nam de staf aan, en samen gingen ze naar de rots:
(Numeri 20:10-11) 10 En Mozes en Aäron riepen de gemeente voor de rots bijeen, en hij zei tegen hen: Luister toch, ongehoorzamen, zullen wij voor u uit deze rots water voortbrengen? 11 Toen hief Mozes zijn hand op en hij sloeg de rots twee keer met zijn staf, en er kwam veel water uit, zodat de gemeenschap en hun vee konden drinken.
Mozes had door het weerspannige en morrende volk zijn beheersing verloren:
(Psalm 106:32-33) 32 Zij maakten Hem zeer toornig bij het water van Meriba, het verging Mozes slecht omwille van hen. 33 Want zij tergden zijn geest, zodat hij met zijn lippen ondoordachte woorden sprak.
Mozes en Aäron hadden verzuimd om Gods naam te verheerlijken voordat Mozes tweemaal op de rots sloeg voor water, zodat het volk kon drinken. Mozes had zonder meer God de eer moeten geven voor dit krachtige werk. Dit zei de Heer tegen Mozes en Aäron:
(Numeri 20:12-13) 12 Maar de HEERE zei tegen Mozes en tegen Aäron: Omdat u niet in Mij geloofd hebt, en Mij voor de ogen van de Israëlieten niet geheiligd hebt, zult u deze gemeente niet in het land brengen dat Ik hun gegeven heb. 13 Dit is het water van Meriba, waar de Israëlieten de HEERE ter verantwoording riepen, en waar Hij onder hen geheiligd werd.
Zowel Mozes als Aäron mochten om deze zonde (bij de rots van Meriba-Kades) het beloofde land niet binnengaan:
(Deuteronomium 1:37-38) 37 Ook op mij werd de HEERE toornig, vanwege u, en Hij zei: Ook u zult er niet in komen. 38 Jozua, de zoon van Nun, die in uw dienst staat, die zal erin komen; rust hem ervoor toe, want hij zal het Israël in erfbezit laten nemen.
(Deuteronomium 3:24-26) 24 Heere, HEERE! Ú bent begonnen aan Uw dienaar Uw grootheid en Uw sterke hand te tonen. Want welke god is er in de hemel en op de aarde die zulke werken en machtige daden kan doen als U? 25 Laat mij toch oversteken en dat goede land zien, dat aan de overzijde van de Jordaan is, dat goede bergland en de Libanon! 26 Maar de HEERE was verbolgen op mij, vanwege u, en Hij luisterde niet naar mij. En de HEERE zei tegen mij: Laat het u genoeg zijn; spreek niet meer tot Mij over deze zaak.
(Deuteronomium 32:51-52) 51 Daarom, omdat u (Mozes) Mij ontrouw bent geweest te midden van de Israëlieten, bij het water van de twist van Kades, in de woestijn Zin, omdat u Mij niet geheiligd hebt te midden van de Israëlieten. 52 Want van een afstand zult u het land zien, maar er binnengaan, in het land dat Ik de Israëlieten geef, dat mag u niet. (zie ook Deut. 4:21, Deut. 34:4, Num. 27:14)
(Numeri 20:24) 24 Aäron zal met zijn voorgeslacht verenigd worden, want hij zal niet in het land komen dat Ik aan de Israëlieten gegeven heb, omdat u bij het water van Meriba ongehoorzaam bent geweest aan Mijn bevel.
De bron wordt Meriba-Kades genoemd om het niet te verwarren met de Masse-Meriba waterbron in de buurt van de berg Sinaï (Ex. 17:7) :
(Numeri 27:14) 14….het water van Meriba, ter hoogte van Kades, in de woestijn Zin.
————————————————————————————————————-
< Overzicht van de locaties, woestijnen en bergen >
Kades-Barea en de gevonden bron Kades-Meriba
De naam Kades-Barnea betekent zoveel als; Heilige plaats van omzwervingen in de woestijn.
(Deuteronomium 1:2) 2 Vanaf de Horeb in de richting van het Seïrgebergte, tot aan Kades-Barnea, is het elf dagen reizen.
De route vanaf de berg Sinaï in het Horeb gebergte, Jebel al Lawz, tot Kades-Barnea richting het Seïrgebergte was een bekende oude route, een karavaan-route. Het begin van de route richting het Seïrgebergte liep helemaal door tot aan de rechteroever van de dode zee. De Israëlieten gingen zeker niet tot aan het Seïrgebergte om confrontaties met de Edomieten te voorkomen.
Elf dagen was een reisreferentie, voor nomaden een standaard rekentijd om die route te lopen. De Israëlieten hebben er waarschijnlijk veel langer over gedaan met zo’n grote groep met al hun vee. De reis was +/- 300km.
De Negev woestijn
De Negev is niet zozeer een zandwoestijn maar een rotsachtige woestijn en loopt helemaal door vanuit het noorden tot de golf van Aqaba. In de Negev vinden we de Zin woestijn en de Paran woestijn, beiden rood omcirkeld.
Wanneer in de Bijbel over de Negev wordt gesproken, wordt slechts het rood omcirkelde gedeelte bedoeld.
Toen Mozes de 12 verkenners op pad stuurde, wilde hij dat ze het bergland (Negev) verkenden:
HCSB (Numeri 13:17-18) 17 When Moses sent them to scout out the land of Canaan, he told them, “Go up this way to the •Negev, then go up into the hill country. 18 See what the land is like, and whether the people who live there are strong or weak, few or many.
De zuidgrens van Kanaän
Ee korte uitleg over de zuidgrens:
(Numeri 34:1-4) 1 De HEERE sprak tot Mozes: 2 Gebied de Israëlieten en zeg tegen hen: Wanneer u het land Kanaän binnenkomt, zal dit het land zijn dat u als erfelijk bezit toevalt, het land Kanaän wat zijn grenzen betreft: 3 de zuidzijde zal voor u vanaf de woestijn Zin langs Edom lopen en de zuidgrens zal voor u aan de oostkant vanaf het einde van de Zoutzee lopen. 4 Deze grens zal voor u van het zuiden naar de Schorpioenenpas ombuigen en doorlopen tot Zin, en haar uitlopers zullen vanuit het zuiden naar Kades-Barnea lopen en uitkomen bij Hazar-Addar en doorlopen tot Azmon. (zie ook Jozua 15:1-4)
Definition: Ascent of Akrabbim; Scorpion Pass
Definitie: Beklimming van Akrabbim; Schorpioenpas
Als de schorpioenpas de zuidgrens van het beloofde land markeerde, omdat het meer zuidelijk een woestenij was, dan zou deze woestenij ook voor de Kanaänieten vrijwel zeker de zuidgrens vormen.
de rode open cirkel = Ma’ale Ha’aqrabim = de Schorpioenpas
De rode lijn is de grenslijn van het beloofde land zoals beschreven in Num. 34:3-4.
Het zal tevens de zuidgrens zijn geweest van de Kanaänieten.
Edomieten zijn de nakomelingen van Esau, de tweelingbroer van Jacob (Gen. 36:1)
Moabieten zijn de nakomelingen van Lot en diens oudste dochter (Gen. 19:37)
Ammonieten zijn de nakomelingen van Lot en diens jongste dochter (Gen. 19:38)
Rood omcirkeld = de Schorpioenpas
De reis van Jebel al Lawz naar Kades-Barnea
(Numeri 33:16-17) 16 Zij braken op uit de woestijn Sinaï (Jebel al Lawz) en sloegen hun kamp op in Kibroth-Taäva. 17 Zij braken op van Kibroth-Taäva en sloegen hun kamp op in Hazeroth.
In Hazeroth waren de problemen met Mirjam en Aäron, waar Mirjam melaats werd voor 7 dagen.
Laten we de route verder bespreken vanaf Ezeon Geber, aan de top van de golf van Aqaba.
(Numeri 33:36) 36 Zij braken op van Ezeon-Geber en sloegen hun kamp op in de woestijn Zin, dat is Kades.
De Israëlieten gingen vanuit Ezeon Geber naar Kades, echter via de woestijn Paran:
(Numeri 12:16) 16 Maar daarna brak het volk op van Hazeroth, en zij sloegen hun kamp op in de woestijn Paran.
Paran woestijn of wildernis Zin woestijn of wildernis
Waar de locatie Kades-Barnea precies in de Zin woestijn of wildernis is geweest, is niet exact te herleiden. De locatie is in ieder geval wel in de Zin woestijn, mogelijk dicht bij de gevonden bron.
De route van de Israëlieten ging in de richting van het Seïrgebergte (Deut. 1:2), maar ze bogen dus af.
Kortste route:
Looproute in de richting van het Seïr gebergte tot aan Yotvata , waar ze afbogen naar het westen (links), naar de woestijn Paran
Rood omcirkeld de Paran woestijn
Nadat Korach en zijn medestanders waren verzwolgen, was het waarschijnlijk de berg (Har Karkom) die de Israëlieten beklommen om God te zoeken maar niet vonden. God bleef bij de tabernakel.
Har Karkom is de hoogste berg in de Paran woestijn
847m hoog.
De rode marker = Har Karkom
(De berg Har Hameshar, die ook in die omgeving ligt, is lager en is 522m hoog.)
De berg Karkom (links) en de directe omgeving ervan zijn beschreven met duizenden rotstekeningen. Inscripties op de berg:
Er stierven daar in de vallei, bij de berg Har Karkom, meer dan 14.700 Israëlieten aan Gods plaag omdat ze Mozes en Aäron niet wilden accepteren als ‘uitgekozen’ door God.
Tijdens hun eerste bezoek, in het begin na de uittocht, toen de Israëlieten daar kwamen, werden er 12 verkenners uitgezonden vanuit de Paran woestijn. De 12 verkenners kwamen na 40 dagen terug in de Paran woestijn dichtbij de berg Har Karkom, die niet ver van Kades-Barnea lag:
(Numeri 13:21-26) 25 Daarna keerden zij terug van het verkennen van het land, na verloop van veertig dagen. 26 Zij gingen op weg en kwamen bij Mozes en bij Aäron, en bij heel de gemeenschap van de Israëlieten, in de woestijn Paran, bij Kades. En zij brachten aan hen en heel de gemeenschap verslag uit en toonden hun de vruchten van het land.
De gevonden bron Meriba-Kades
De rode marker = de bron Meriba-Kades
Locatie: 30°49’16.4″N 35°00’24.0″E
(Numeri 27:14) 14….het water van Meriba, ter hoogte van Kades, in de woestijn Zin.
Op youtube is een drone-video te zien van de gevonden bron.
De beelden zien er zeer overtuigend uit van een waterbron in het huidige Natuurreservaat: Ein Yahav Craters Reserve
Video: https://www.youtube.com/watch?v=MBn8Yv2rWe0
Gedeelte van het natuurreservaat:
Ein Yahav Craters Reserve
Hieronder:
Beelden van de gevonden bron Meriba-Kades, met geërodeerde rotspartijen.
De steen is een kolossale steen, (door mensen) aangebracht om het water te remmen.
rode marker = de gevonden bron
rode cirkel = de berg Zin (Hor Hahar) bij de Zin woestijn
Rechts – Tsin (Zin) Industries
In de Zin woestijn moeten vele graven te vinden zijn, want vanaf 20 jaar zou er geen van de Israëlieten in het beloofde land komen, met uitzondering van Jozua en Kaleb. Velen stierven dus al rond de leeftijd van 60 jaar.
Het volgende schreef een bezoeker van de Tsin (Zin) Industries (fosfaat verrijking fabriek):
‘De Tsin-fabriek (Zin) ligt midden in de woestijn tussen Yeruham en de noordelijke regio Arava.’
Het is onduidelijk waar Kades-Barnea uit de oudheid precies was gesitueerd in de Zin woestijn. De Tsin-fabriek heeft de sporen van potscherven en gebruiksartikelen door hun werkzaamheden in deze regio grondig overhoop gehaald of uitgewist. De Israëlieten verbleven ongeveer 38 jaar in Kades-Barnea, en dus mogelijk dichtbij het fabrieksterrein Tsin (Zin):
(Deuteronomium 2:14) 14 De tijd dat wij gereisd hebben, vanaf Kades-Barnea totdat wij de beek Zered overtrokken, bedroeg achtendertig jaar: totdat de hele generatie strijdbare mannen uit het midden van het kamp omgekomen was, zoals de HEERE hun gezworen had. (zie ook Deut. 1:46).
De Israëlieten hadden iets minder dan 38 jaar verblijf in Kades-Barnea.
P.S. De geografische aanduidingen in dit gedeelte zijn helaas niet allemaal te verifiëren.
————————————————————————————————————
De Edomieten weigerden Mozes de doortocht
Eindelijk, na ongeveer 40 jaar, was de tijd aangebroken dat God besloot om op te trekken naar het beloofde land. Niet naar het noorden, bij de Negev, maar westwaarts helemaal om de dode zee heen. De doorgang net onder de dode zee was bepalend, want vanaf de Dode zee tot de golf van Aqaba loopt een bergrug die nergens over te steken is, alleen dus bij de zoutzee en bij de golf van Aqaba:
(Numeri 20:14-17) 14 En Mozes stuurde uit Kades boden naar de koning van Edom, met de boodschap: Dit zegt uw broeder Israël: U weet zelf van al de moeite die ons getroffen heeft, 15 dat onze vaderen naar Egypte vertrokken zijn, en dat wij vele dagen in Egypte gewoond hebben, en dat de Egyptenaren ons en onze vaderen kwaad gedaan hebben. 16 Toen riepen wij tot de HEERE. Hij hoorde onze stem, en Hij zond een Engel, en Hij leidde ons uit Egypte. En zie, wij zijn in Kades, een stad aan het uiterste van uw grens. 17 Laat ons toch door uw land trekken. Wij zullen niet door akkers of wijngaarden trekken, en wij zullen geen water uit een put drinken. Wij zullen de koninklijke weg nemen, wij zullen niet naar rechts of naar links afwijken, totdat wij door uw gebied getrokken zijn.
De Edomieten, het nageslacht van Esau, waren nauw verwant aan de Israëlieten. Esau was de tweelingbroer van Jacob. Het was ongehoord dat een broedervolk zelfs tegen betaling de doorgang weigerde aan hun naaste verwanten:
(Numeri 20:18-19) 18 Maar Edom zei tegen hem: U mag niet door mijn land trekken, anders ga ik u met het zwaard tegemoet! 19Toen zeiden de Israëlieten tegen hem: Wij zullen langs de hoofdweg trekken, en als wij van uw water drinken, ik en mijn vee, dan zal ik daarvoor de prijs betalen. Ik wil alleen maar te voet doortrekken, meer niet. 20 Maar hij zei: U mag er niet doortrekken! En Edom trok eropuit, hem tegemoet, met een zwaar bewapend volk, en met sterke hand.
Edom bleef toestemming weigeren aan de Israël om door hun gebied te trekken, door de passage bij de Dode zee en daarna over wat de ‘Koningsweg’ werd genoemd, pal achter de Dode zee door.
De Israëlieten hadden geen keus. Ze moesten eerst naar de golf van Aqaba lopen en aan de andere zijde van de bergkam weer terug om het gebied van de Edomieten maar niet te hoeven betreden.
Toch schreef Mozes onder inspiratie in de Schrift, om de Edomieten niet te haten:
(Deuteronomium 23:7) 7 U mag van de Edomiet geen afschuw hebben, want hij is uw broeder. U mag van de Egyptenaar geen afschuw hebben, want u bent een vreemdeling geweest in zijn land.
Aäron stierf en werd begraven
De Israëlieten hadden de enorme afstand om de hele bergkam naar het zuiden gelopen richting de golf van Aqaba en waren weer noordelijk aan het trekken. Ze kwamen aan bij de berg Hor bij Petra (nu Jordanië):
(Numeri 20:22-24) 22 Toen braken de Israëlieten van Kades op en zij kwamen, heel de gemeenschap, bij de berg Hor. 23 En de HEERE zei tegen Mozes en tegen Aäron, bij de berg Hor, aan de grens van het land van Edom: 24 Aäron zal met zijn voorgeslacht verenigd worden, want hij zal niet in het land komen dat Ik aan de Israëlieten gegeven heb, omdat u bij het water van Meriba ongehoorzaam bent geweest aan Mijn bevel.
Mozes moest met Aäron en zijn zoon Eleazar de berg Hor opklimmen en Mozes moest vervolgens de hogepriester kleding van Aäron aantrekken bij zijn zoon Eleazar:
(Numeri 20:27-29) 27 Mozes deed zoals de HEERE geboden had: zij klommen de berg Hor op, voor de ogen van heel de gemeenschap. 28 En Mozes trok Aäron zijn kleding uit, en hij trok ze zijn zoon Eleazar aan. En Aäron stierf daar, op de top van de berg. Mozes daalde van de berg af, met Eleazar. 29 Toen heel de gemeenschap zag dat Aäron de geest gegeven had, beweenden zij Aäron dertig dagen, heel het huis van Israël.
(Numeri 33:38-39) 38 Toen beklom de priester Aäron de berg Hor, op bevel van de HEERE, en hij stierf daar, in het veertigste jaar nadat de Israëlieten uit het land Egypte vertrokken waren, in de vijfde maand, op de eerste van de maand. 39 En Aäron was honderddrieëntwintig jaar oud toen hij stierf op de berg Hor.
De berg Hor. Het toegangspad tot het graf loopt tot aan de top naar een klein mausoleum met koepel uit de 14e eeuw.
Petra, de oude ruïnestad, die wereldwijd bekend staat om het in rotsen uitgehouwen klooster Ad Deir (links).
Wadi Musa – vertaald: de Vallei van Mozes – is een stad die zich in de buurt bevindt van de stad Petra. Waarschijnlijk is Mozes hier doorheen getrokken.
Rood omcirkeld de berg Hor en Petra.
Het klooster ligt er iets boven.
Nadat de Israëlieten 30 dagen gerouwd hadden om Aäron (Num. 20:29) wilden ze weer verder trekken. Ze werden onaangenaam verrast toen ze strijd kregen met de Kanaänitische koning van Harad, die ook nog eens enkele Israëlieten meenam als gevangenen (Num. 33:40):
(Numeri 21:2-3) 2 Toen deed Israël de HEERE een gelofte en zei: Als U dit volk helemaal in mijn hand geeft, zal ik hun steden met de ban slaan. 3 En de HEERE luisterde naar de stem van Israël en gaf de Kanaänieten in zijn hand. Hij sloeg hen en hun steden met de ban, en hij gaf die plaats de naam Horma.
Hoe was dat mogelijk dat deze koning van Harad (Kanaän) die in de Negev woonde wel doorgang had gekregen bij de Dode zee? Dat kon alleen maar verraad zijn van het broedervolk de Edomieten, die hem (met zijn leger) wél toegang hadden verleend en de Israëlieten vanuit het noorden aanvielen.
De Israëlieten maakten een gelofte, als God hun dat volk liet overwinnen, dat ze de Kanaänitische steden zouden vernietigen. De Heer stemde hier mee in, en een legereenheid van de Israëlieten achtervolgden de Kaänieten door de passage van de Edomieten bij de Dode zee heen naar hun steden om ze te vernietigen en gaven de naam ‘Horma’ aan die steden in de noordelijke Negev, wat ‘ban’ of ‘toewijden aan vernietiging’ betekent.
Ze trokken daarna weer verder naar het beloofde land, om het land van Edom heen.
Rechtsboven: ‘weg van de wildernis’
De ‘weg van de wildernis’ was de lastige route naar het noorden in tegenstelling tot de ‘Koningsweg’ langs de Dode zee:
(Numeri 33:41) 41 Zij braken op van de berg Hor en sloegen hun kamp op in Zalmona.
Om het grondgebied van de Edomieten te ontlopen en om naar de ‘weg van de wildernis’ te kunnen trekken, moesten ze eerst een heel stuk richting de golf van Aqaba lopen:
(Numeri 21:4) 4 Toen trokken zij van de berg Hor in de richting van de Schelfzee. Ze moesten namelijk om het land van Edom heen trekken, maar onderweg kon de ziel van het volk het niet langer verdragen.
Profetiën over de Edomieten en het Seïrgebergte
Gods profeten schreven later, dat de acties van de Edomieten voor hen gevolgen zouden hebben:
(Obadja 1:8-11) 8 Zal het niet op die dag zijn, spreekt de HEERE, dat Ik zal ombrengen de wijzen uit Edom en het inzicht uit het bergland van Ezau? 9 Uw helden, Teman, zullen ontsteld zijn, zodat ieder uit het bergland van Ezau wordt uitgeroeid door een slachting. 10 Vanwege het geweld tegen uw broeder Jakob zal schaamte u bedekken en zult u voor eeuwig uitgeroeid worden. 11 Op de dag dat u aan de kant stond, op de dag dat vreemden zijn leger als gevangenen wegvoerden,….
(Ezechiël 35:1-5) 1 Het woord van de HEERE kwam tot mij: 2 Mensenkind, richt uw blik op het Seïrgebergte en profeteer ertegen. 3 Zeg ertegen: Zo zegt de Heere HEERE: Zie, Ik zál u, Seïrgebergte! Ik zal Mijn hand tegen u uitstrekken en van u een verlaten woestenij maken. 4 Van uw steden zal Ik een puinhoop maken, en zelf zult u een woestenij worden. Dan zult u weten dat Ik de HEERE ben. 5 Omdat u een eeuwige vijandschap hebt en u de Israëlieten deed neerstorten door het geweld van het zwaard in de tijd van hun ondergang, in de tijd van de uiterste ongerechtigheid,….
De koperen slang op de staak
Het volk werd moedeloos vanwege de omweg die ze moesten maken vanwege de Edomieten, en tevens omdat ze de ‘weg van de wildernis’ moesten volgen. Velen wilden de lastige reis niet meer (Num. 21:4). En weer begon het volk te morren, dat ze liever in Egypte waren gebleven met het brood en water wat ze daar kregen dan dit manna, wat ze waardeloos vonden (Num. 21:5). De dankbaarheid voor Gods gaven en het vertrouwen in God was weer eens helemaal verdwenen:
(Numeri 21:6-7) 6 Toen zond de HEERE gifslangen onder het volk; die beten het volk, en er stierf veel volk uit Israël. 7 En het volk kwam naar Mozes toe. Zij zeiden: Wij hebben gezondigd, want wij hebben tegen de HEERE en tegen u gesproken. Bid tot de HEERE dat Hij de slangen van ons wegneemt. Toen bad Mozes voor het volk.
Mozes moest een gifslang van koper maken en die op een staak bevestigen. Iedereen die gebeten was en die naar de koperen slang keek, zou blijven leven:
(Numeri 21:8-9) 8 En de HEERE zei tegen Mozes: Maak u een gifslang en zet hem op een staak. Het zal gebeuren dat ieder die gebeten is, in leven zal blijven, als hij daarnaar kijkt. 9 Toen maakte Mozes een koperen slang en zette hem op de staak. En het gebeurde als de slang iemand beet dat hij naar de koperen slang keek en in leven bleef.
Deze koperen slang, die door een staak verhoogd werd, was een voorafbeelding van de Christus die verhoogd zou worden als Koning om degenen te redden die naar Hem zouden opzien en Hem zouden geloven:
(Johannes 3:14) 14 En zoals Mozes de slang in de woestijn verhoogd heeft, zo moet de Zoon des mensen verhoogd worden,
De route ging vervolgens weer verder via de ‘weg van de wildernis’, om het gebied van Edom heen.
Wordt vervolgd in deel 5