Mozes, een opmerkelijk man Gods versie 1.4
Vanaf de berg Nebo (met de top Pisga), een schitterend uitzicht op het beloofde land.
Inleiding:
Mozes was – voordat Jezus op aarde kwam – de meest inspirerende leider van Israël en een van de grootste profeten uit het Joodse volk (Lukas 7:28). Hij ontving via inspiratie het wetsverbond, de wet van Mozes, en was schrijver van de eerste 5 boeken (de Thora). Mozes wordt in de Schrift ‘de man Gods’ genoemd. Dit betekent dat Mozes een bijzondere en goede relatie met God had:
(Deuteronomium 33:1) 1 Dit nu is de zegen waarmee Mozes, de man Gods, de Israëlieten gezegend heeft, vóór zijn dood.
(1 Kronieken 23:14) 14 Wat betreft Mozes, de man Gods: zijn zonen werden genoemd onder de stam Levi. (zie ook Jozua 14:6 voor Mozes als de man Gods)
In deze artikelserie zullen we belichten wat Mozes voor een persoon was en wie hij werkelijk zou gaan worden. In het bijzonder voor wat hij in de zeer nabije toekomst voor ons zal betekenen. Hoe Mozes in deze laatste dagen opnieuw is verbonden met Gods volk, de Christelijke gemeenschap, door het samen dienen van onze Schepper YHWH (Op. 11:3-12).
Inhoudsopgave deel 5
- Het vervolg van de reis via de ‘weg van de wildernis’
- De Refaieten, de reuzen
- Veertig jaar lang afgoderij onder de Israëlieten
- Koning Balak van Moab en Bileam
- Telling van de strijdbare Israëlieten
- De strijd van de Israëlieten tegen de Midianieten
- Jozua krijgt als aankomend leider de volle ondersteuning van God
- Mozes sprak het Israëlitische volk voor de laatste maal toe over Gods wetten, bepalingen en richtlijnen
- Ruben en Gad verzochten om het overwonnen gebied van de Amorieten tot hun erfbezit te maken
- De grenzen van Kanaän, en degenen die het land moesten verdelen
- De 48 steden voor de Levieten, waaronder de zes vrijsteden
- De strijd van de Israëlieten tegen de Midianieten
- De wetten die door Mozes werden beschreven
- Jozua volgde Mozes officieel op
- De voorzegde afval van de Israëlieten
- Het lied van Mozes
- De zegen van Mozes
- Mozes mocht het beloofde land niet ingaan en stierf
- De kwaliteiten van Mozes als leider
- God gaf het bevel aan Jozua om Israël naar Kanaän te leiden
. (Alle aanhalingen uit de Herziene Statenvertaling)
——————————————————————————————————–
Het vervolg van de reis via de ‘weg van de wildernis’
Na de slangenplaag (Num. 21:8-9) sloegen de Israëlieten nog verschillende malen hun kamp op tijdens het volgen van de ‘weg van de wildernis’ langs Edom en Moab, en sloegen uiteindelijk hun kamp op in Beër ‘net achter de rivier’ de Arnon tussen Moab en Amon:
(Deuteronomium 2:8-9) 8 Zo trokken wij verder, weg van onze broeders, de kinderen van Ezau, die in Seïr woonden, en van de weg door de Vlakte, van Elath en Ezeon-Geber. Wij keerden om en trokken langs de weg door de woestijn van Moab. 9 Toen zei de HEERE tegen mij: Breng Moab niet in het nauw en ga niet de strijd met hen aan, want van hun land zal Ik u niets in bezit geven. Ik heb Ar namelijk aan de kinderen van Lot in bezit gegeven.
(Richteren 11:18) 18 Vervolgens trok het verder door de woestijn en trok om het land van Edom en het land van Moab heen. Het bereikte de zijde van het land van Moab waar de zon opgaat, en sloeg zijn kamp op aan de overzijde van de Arnon. Zij kwamen echter niet binnen de grens van Moab, want de Arnon vormde de grens van Moab.
Links: Edom, Moab en Ammon.
Het Plateau boven de Arnon rivier tot aan de Jabbok rivier was het gebied van de Amorieten:
(Jozua 12:2) 2 Sihon, de koning van de Amorieten, die in Hesbon woonde. Hij heerste vanaf Aroër, dat aan de oever van de beek Arnon ligt, namelijk vanaf de middenloop van de beek, en over de helft van Gilead, tot aan de beek Jabbok, tot aan het gebied van de Ammonieten,….
Put (bron) Beër in het omcirkelde gebied.
Beër, de bron of put, ligt nabij de woestijn Kedemoth, voorbij de rivier de Arnon. Het Hebreeuwse woord voor Beër heeft in het algemeen betrekking op een put.
Nu ze het verboden gebied van de Edomieten waren gepasseerd en de rivier de Arnon voorbij, volgde opnieuw een diplomatiek verzoek van Mozes, nu aan Sihon, koning van de Amorieten:
(Numeri 21:13,16) 13 Vandaar braken zij op en sloegen hun kamp op aan deze kant van de Arnon, die in de woestijn stroomt en uit het gebied van de Amorieten komt, want de Arnon is de grens van Moab, tussen Moab en de Amorieten….16 Vandaar reisden zij naar Beër. Dat is de bron waarvan de HEERE tegen Mozes zei: Verzamel het volk en Ik zal hun water geven….
Links boven omcirkeld – Jericho
Midden boven omcirkeld – berg Nebo
Marker boven – Hesbon (Tall Ḥesban), woonplaats van koning Sihon van de Amorieten. Het is nu een archeologische vindplaats in Jordanië, vlakbij de berg Nebo en bij het huidige Amman.
Links onder omcirkeld – de rivier de Arnon die via (midden omcirkeld) het Wadi Aya Mujib natuurreservaat loopt.
Rechts onder omcirkeld – de put Beër net voorbij de Arnon rivier, bij de Kedemoth woestijn.
(Numeri 21:17-18) 17 Toen zong Israël dit lied: Spring op, put, zing ervan in beurtzang! 18 Put, die de vorsten gegraven hebben, die de edelen van het volk gedolven hebben, met een scepter, met hun staven….
Omdat de vorsten de put vrij simpel groeven met hun staven, is de put waarschijnlijk later bekend geworden als Beër-elim:
(Jesaja 15:8-9) 8 Voorzeker, het geschreeuw doorkruist het gebied van Moab, zijn gejammer tot Eglaïm toe, zijn gejammer tot Beër-Elim toe. 9 Voorzeker, de wateren van Dimon zijn vol bloed. Ja, Ik zal over Dimon nog meer teweegbrengen: een leeuw over de ontkomenen van Moab, en over het overblijfsel van het land.
De rivier de Arnon stroomt via het Wadi Aya Mujib nature reserve
Het hele gebied van de Arnon (Wadi al-Mujib) is een soort ‘Grand Canyon’ van Jordanië.
(Deuteronomium 2:26) 26 Toen stuurde ik boden uit de woestijn Kedemoth naar Sihon, de koning van Hesbon, met woorden van vrede;
Er kwam bepaald geen positief antwoord van koning Sihon van de Amorieten.
Beek Zered = Wadi al Hasa = grens Moab
De ‘weg van de wildernis’ volgend kwamen ze in het gebied Moab. Mozes had boden gestuurd naar de Edomieten en de Moabieten om te vragen, of ze ‘de weg van de wildernis’ mochten verlaten en via de Koningsweg verder mochten. Van Edom mochten ze beperkt door hun gebied tot de beek Zered, van Moab mochten ze verder door hun gebied trekken. Ze kregen van koning Sihon geen toestemming om door het noordelijke gebied van de Amorieten te trekken:
(Deuteronomium 2:27-29) 27 Laat mij door uw land (van koning Sihon) trekken. Ik zal uitsluitend over de weg gaan en daar niet van afwijken, naar rechts of naar links. 28 Verkoop mij voedsel voor geld, zodat ik kan eten, en geef mij water voor geld, zodat ik kan drinken. Laat mij slechts te voet door uw land trekken 29– zoals de kinderen van Ezau, die in Seïr wonen, en de Moabieten, die in Ar wonen, ook voor mij gedaan hebben – totdat ik de Jordaan oversteek, naar het land dat de HEERE, onze God, ons geven zal.
(Deuteronomium 2:13, 16-19) 13 Nu dan, sta op en steek de beek Zered over. Toen staken wij de beek Zered over….16 En het gebeurde, toen alle strijdbare mannen uiteindelijk gestorven waren en uit het midden van het volk verdwenen, 17 dat de HEERE tot mij sprak: 18 Heden trekt u de grens van Moab over, bij Ar. 19 U zult in de nabijheid van de Ammonieten komen. Breng hen niet in het nauw en ga niet de strijd met hen aan, want van het land van de Ammonieten zal Ik u niets in bezit geven. Ik heb het namelijk aan de kinderen van Lot in bezit gegeven.
De hele Israëlitische karavaan moest vervolgens een stuk terug en trok – eerst via een verbindingsweg, maar verder via de Koningsweg – minimaal door het grensgebied van Edom heen en trok daarna over de beek Zered (Wadi al-Hasa) heen. Met de oversteek van de beek Zered (Deut. 2:13) volgde de reis door het gebied van Moab. De hele strijdbare eerste generatie van 20 jaar en ouder was toen reeds gestorven (Deut. 2:14). De koning Sihon van de Amorieten was echter onverbiddelijk:
(Numeri 21:23-26) 23 Sihon stond Israël echter niet toe door zijn gebied te trekken, maar Sihon verzamelde al zijn volk en trok uit, Israël tegemoet, naar de woestijn. Toen kwam hij in Jahza en bond de strijd aan met Israël. 24 Maar Israël sloeg hem met de scherpte van het zwaard en nam zijn land in bezit, van de Arnon tot de Jabbok, tot aan het gebied van de Ammonieten, want het gebied van de Ammonieten was versterkt. 25 Zo nam Israël al deze steden in, en Israël woonde in al de steden van de Amorieten, in Hesbon en in al de bijbehorende plaatsen. 26 Want Hesbon was de hoofdstad van Sihon, de koning van de Amorieten. Hij had de strijd aangebonden met de vorige koning van Moab en had al zijn land uit zijn hand genomen, tot aan de Arnon. (zie ook Deut. 2:26-30,33-37 en Deut. 3:1-4)
Wikipedia
Links: Het rijk van koning Og van Basan omvatte ongeveer de huidige Golan-hoogte tot aan de Jabbok rivier.
Het land van koning Og van Basan werd het land van de Refaïeten genoemd, het land van de (voormalige) reuzen.
Het volk zelf behoorde tot de Amorieten.
.
.
Astaroth, de woonplaats van koning Gog van Basan.
Edreï, waar de strijd plaatsvond tussen koning Gog van Basan met de Israëlieten:
(Numeri 21:33-35) 33 Toen keerden zij zich om en vertrokken in de richting van Basan. En Og, de koning van Basan, trok uit hun tegemoet, hij en al zijn volk, tot de strijd, in Edreï. 34 Maar de HEERE zei tegen Mozes: Wees niet bevreesd voor hem, want Ik heb hem in uw hand gegeven, en al zijn volk, ook zijn land. U moet met hem doen zoals u gedaan hebt met Sihon, de koning van de Amorieten, die in Hesbon woonde. 35 En zij versloegen hem, zijn zonen, en al zijn volk, zodat van hem niemand overbleef. En zij namen zijn land in bezit. (zie ook Deut. 1:4, 3:1-4)
(Jozua 9:10) 10 en alles wat Hij gedaan heeft aan de twee koningen van de Amorieten die aan de overzijde van de Jordaan woonden: Sihon, de koning van Hesbon, en Og, de koning van Basan, die in Astharoth woonde.
Na de strijd tegen de Amorieten braken ze hun kamp op tegenover Jericho bij de berg Nebo, in de vlakten van Moab:
(Numeri 22:1) 1 Daarna braken de Israëlieten op en sloegen hun kamp op in de vlakten van Moab, aan deze zijde van de Jordaan, ter hoogte van Jericho.
De Refaieten, de reuzen
Het verbond van God met Abraham betreffende zijn nageslacht:
(Genesis 15:18-21) 18 Op die dag sloot de HEERE een verbond met Abram, en zei: Aan uw nageslacht heb Ik dit land gegeven, van de rivier van Egypte af tot aan de grote rivier, de rivier de Eufraat: 19 de Kenieten, de Kenezieten, de Kadmonieten, 20 de Hethieten, de Ferezieten, de Refaïeten, 21 de Amorieten, de Kanaänieten, de Girgasieten en de Jebusieten
Koning Og was de laatste Refaiet in dat gebied, de laatste reus. Zijn bed was ongeveer 1,8 x 4 meter:
(Deuteronomium 3:11) 11 Want alleen Og, de koning van Basan, was van de rest van de Refaïeten overgebleven. Zie, zijn bed was een bed van ijzer. Bevindt het zich niet in Rabba van de Ammonieten? De lengte ervan is negen el, en de breedte vier el, gemeten naar de elleboog van een man.
Volgens de Schrift hadden in Moab voorheen de ‘Emieten’ gewoond, ze waren net zo lang als de Enakieten waar de meesten van de 12 verkenners destijds zo bang voor waren geweest.
De Enakieten, die de 12 verkenners hadden gezien, waren reuzen, evenals koning Og van Basan:
(Numeri 13:32-33) 32 En zij lieten een kwaad gerucht uitgaan bij de Israëlieten over het land dat zij verkend hadden, door te zeggen: Het land waar wij doorgetrokken zijn om het te verkennen, is een land dat zijn inwoners verslindt, en heel het volk dat wij in het midden daarvan gezien hebben, bestaat uit mannen van grote lengte. 33 Wij hebben er ook reuzen gezien, nakomelingen van Enak, afkomstig van de reuzen. Wij waren in onze eigen ogen als sprinkhanen, en zo waren wij ook in hun ogen.
Ook in Moab woonden voorheen reuzen, Emieten, behorende tot de Refaïeten:
(Deuteronomium 2:10-11,19-20) 10 (De Emieten woonden er vroeger in – in Moab – , een groot en talrijk volk, zo lang als de Enakieten. 11 Zij werden ook tot de Refaïeten gerekend, evenals de Enakieten, maar de Moabieten noemden hen Emieten….19 U zult in de nabijheid van de Ammonieten komen. Breng hen niet in het nauw en ga niet de strijd met hen aan, want van het land van de Ammonieten zal Ik u niets in bezit geven. Ik heb het namelijk aan de kinderen van Lot in bezit gegeven. 20 (Ook dit werd tot het land van de Refaïeten gerekend. De Refaïeten woonden er vroeger, maar de Ammonieten noemden hen Zamzummieten,….
Zowel in 2 Samuel 21:15-22 als in 1 Kron. 20:4 wordt gesproken over de Filistijnen die met hun reuzen ‘kinderen van Rafa’, Isbi Benob, Goliath uit Gath en Sipai, streden tegen de Israëlieten.
Het wordt in de Schrift niet bevestigd of deze besproken reuzen opnieuw nefilim waren. Echter, waarschijnlijk waren dit opnieuw – na de vloed – kinderen van gevallen engelen:
(Genesis 6:4) 4 In die dagen, en ook daarna, waren er reuzen op de aarde, toen Gods zonen bij de dochters van de mensen waren gekomen en die kinderen voor hen baarden;….
————————————————————————————————————-
Waarom mocht er niemand van de Amorieten in leven blijven?
Noach had 3 zonen: Sem, Cham en Jafeth (Gen. 6:10) :
(Genesis 9:18-25) 18 En de zonen van Noach, die uit de ark gingen, waren Sem, Cham en Jafeth; Cham is de vader van Kanaän. 19 Deze drie waren de zonen van Noach; en uit hen is heel de aarde bevolkt. 20 En Noach werd landbouwer en plantte een wijngaard. 21 Hij dronk van de wijn en werd dronken; en hij ontkleedde zich midden in zijn tent. 22 En Cham, de vader van Kanaän, zag de naaktheid van zijn vader en vertelde het aan zijn beide broers buiten. 23 Toen namen Sem en Jafeth een kleed, legden het op hun beider schouders, liepen achteruit en bedekten de naaktheid van hun vader, met het gezicht afgewend, zodat zij de naaktheid van hun vader niet zagen. 24 Toen ontwaakte Noach uit zijn roes en kwam hij te weten wat zijn jongste zoon hem aangedaan had. 25 Hij zei: Vervloekt is Kanaän!….
Het nageslacht van Cham (via Kanaän) werd door Noach vervloekt vanwege de grove zonde, Cham besp otte Noach om zijn naaktheid. De Amorieten waren het nageslacht van Chams zoon, het nageslacht van Kanaän:
(Genesis 10:15-16) 15 Kanaän verwekte Sidon, zijn eerstgeborene, Heth, 16 en de Jebusiet, de Amoriet, de Girgasiet,….
God vertelde aan Abraham dat zijn nakomelingen 400 jaar onderdrukt zouden worden tot in de vierde generatie, ze zouden terugkeren naar het beloofde land wanneer de ongerechtigheid van de Amorieten vol zou zijn gemaakt:
(Genesis 15:13,16) 13 Toen zei God tegen Abram: Weet wel dat uw nakomelingen vreemdelingen zullen zijn in een land dat niet van hen is; zij zullen hen dienen en men zal hen vierhonderd jaar onderdrukken….16 De vierde generatie zal hier terugkeren, want de maat van de ongerechtigheid van de Amorieten is tot nu toe niet vol.
Het waren de morele verdorvenheid en vooral de afgoderij van de Amorieten:
(Richteren 6:10) 10 En Ik zei tegen u: Ik ben de HEERE, uw God! Vrees de goden van de Amorieten niet, in wier land u woont….
Weer later werd de slechte Israëlitische koning Achab verweten de afgoderij van de Amorieten te hebben overgenomen:
(1 Koningen 21:26) 26 Hij (Achab) handelde zeer gruwelijk door achter de stinkgoden aan te gaan, overeenkomstig alles wat de Amorieten hadden gedaan, die de HEERE van voor de ogen van de Israëlieten verdreven had. (zie ook Jozua 24:15)
Het nageslacht van Kanaän ontwikkelde grove ongerechtigheid en werd een gruwel in Gods ogen. Na 400 jaar slavernij zou Gods oordeel uitgevoerd worden door Zijn volk:
(Deuteronomium 9:4-5) 4 Wanneer de HEERE, uw God, hen van voor uw ogen verjaagd heeft, zeg dan niet in uw hart: Vanwege míjn gerechtigheid heeft de HEERE mij in dit land gebracht om het in bezit te nemen. Want het is vanwege de goddeloosheid van deze volken dat de HEERE hen van voor uw ogen uit hun bezit verdrijft. 5 Niet vanwege uw gerechtigheid of vanwege de oprechtheid van uw hart komt u hun land in om het in bezit te nemen, maar vanwege de goddeloosheid van deze volken verdrijft de HEERE, uw God, hen van voor uw ogen uit hun bezit, en om het woord gestand te doen dat de HEERE, uw God, uw vaderen, Abraham, Izak en Jakob, gezworen heeft.
(Jozua 24:8) 8 Toen bracht Ik u in het land van de Amorieten, die aan de overzijde van de Jordaan woonden. Die streden tegen u, maar Ik gaf hen in uw hand. U nam hun land in bezit, en Ik vaagde hen weg van voor uw ogen.
Mozes schreef onder inspiratie dat de Israëlieten absoluut niet zo mochten handelen als de Amorieten, om niet in dezelfde val te trappen en dan Gods toorn te ondergaan:
De bewoners van het beloofde land, zoals de Amorieten, offerden hun kindjes aan de demonen door dezen met vuur te verbranden:
(Deuteronomium 18:9-12) 9 Wanneer u in het land komt dat de HEERE, uw God, u geeft, mag u niet leren handelen overeenkomstig de gruweldaden van die volken. 10 Onder u mag niemand gevonden worden die zijn zoon of zijn dochter door het vuur laat gaan, die waarzeggerij pleegt, die wolken duidt of aan wichelarij doet, die een tovenaar is, 11 die bezweringen doet, die een dodenbezweerder of een waarzegger raadpleegt, of die de doden raadpleegt. 12 Want iedereen die zulke dingen doet, is een gruwel voor de HEERE. En vanwege deze gruweldaden verdrijft de HEERE, uw God, deze volken van voor uw ogen uit hun bezit.
Deze bevolkingen waren doordrenkt met afgoderij:
(1 Korinthe 10:20-21) 20 Nee, ik zeg dit omdat wat de heidenen offeren, zij dat aan demonen offeren en niet aan God, en ik wil niet dat u met de demonen gemeenschap hebt. 21 U kunt niet de drinkbeker van de Heere drinken én de drinkbeker van de demonen. U kunt niet deelhebben aan de tafel van de Heere én aan de tafel van de demonen.
Het was dus niet alleen de verdorvenheid van deze 2 koningen van de Amorieten (Deut. 3:8, Jozua 9:10), alle volken, zoals de Kanaänieten, die in het beloofde land woonden waren verdorven door hun oorlogszucht, hun pantheon aan afgoden en de bijbehorende rituelen. Alleen door deze bevolkingen te vernietigen zouden de Israëlieten trouw kunnen blijven aan YHWH.
————————————————————————————————————-
Veertig jaar lang afgoderij onder de Israëlieten
Van de 1e generatie Israëlieten uit Egypte zou zowat niemand het beloofde land zien:
(Deuteronomium 1:35) 35 Niemand van deze mannen, van deze slechte generatie, zal het goede land zien dat Ik gezworen heb aan uw vaderen te geven!
(Numeri 26:65) 65 Want de HEERE had tegen hen gezegd dat zij zeker in de woestijn zouden sterven; van hen was niemand overgebleven dan Kaleb, de zoon van Jefunne, en Jozua, de zoon van Nun.
Deze generatie Israëlieten zal ook Gods rust niet binnengaan:
(Hebreeën 3:7-11) 7 Daarom, zoals de Heilige Geest zegt: Heden, indien u Zijn stem hoort, 8 verhard dan uw hart niet, zoals bij de verbittering, op de dag van de verzoeking in de woestijn. 9 Daar hebben uw vaderen Mij verzocht; zij hebben Mij op de proef gesteld en Mijn werken gezien, veertig jaar lang. 10 Daarom ben Ik toornig geworden op dat geslacht en heb gesproken: Altijd dwalen zij met hun hart, en zij hebben Mijn wegen niet gekend. 11 Daarom heb Ik in Mijn toorn gezworen: Mijn rust zullen zij niet binnengaan!
De Israëlieten, die geen vertrouwen konden opbrengen voor hun hemelse Vader en opnieuw morden na 40 jaar Gods werken te hebben gezien, ontevreden waren met het manna en maar klaagden dat ze terug wilden naar Egypte, zullen zelfs Gods 1000 jarige rijk (Op. 20:2-7) niet binnengaan (Zie ook Psalm 106). Ze zullen op de laatste dag geen geestelijk lichaam ontvangen en in de hemel worden opgenomen met palmtakken in hun hand, maar slechts na het oordeel mogelijk in aanmerking komen voor de herkansing op de nieuwe aarde (zie hiervoor ook het boek: De erfgenamen) :
(1 Korinthe 10:8-12) 8 En laten wij geen hoererij bedrijven, sommigen van hen hoererij bedreven hebben, en op één dag vielen er drieëntwintigduizend. 9 En laten wij Christus niet verzoeken, zoals ook sommigen van hen Hem verzocht hebben en door de slangen omgekomen zijn. 10 En mor niet, zoals ook sommigen van hen gemord hebben en omgekomen zijn door de verderver. 11 Al deze dingen nu zijn hun overkomen als voorbeelden voor ons, en ze zijn beschreven tot waarschuwing voor ons, over wie het einde van de eeuwen gekomen is. 12 Daarom, wie denkt te staan, laat hij oppassen dat hij niet valt.
(Romeinen 15:4) 4 Want alles wat eertijds geschreven is, is tot onze onderwijzing eerder geschreven, opdat wij in de weg van volharding en vertroosting door de Schriften de hoop zouden behouden.
Er was al die 40 jaren afgoderij binnen de gemeenschap van de Israëlieten:
(Handelingen 7:42-43) 42 En God keerde Zich af en gaf hen over om het hemelleger te dienen, zoals er geschreven is in het boek van de Profeten: Hebt u de veertig jaar in de woestijn ook slachtoffers en offers aan Mij gebracht, huis van Israël? 43 Ja, u hebt de tent van Moloch meegedragen en de ster van uw god Remfan, de afbeeldingen die u gemaakt hebt om ze te aanbidden. Ik zal u daarom wegvoeren, verder dan Babylon.
(Amos 5:25-27) 25 Hebt u Mij slachtoffers en graanoffers gebracht in de woestijn, veertig jaar lang, huis van Israël? 26 U hebt Sikkut, uw koning, rondgedragen, en Kewan, uw beelden, de sterren, uw goden, die u voor uzelf hebt gemaakt! 27 Daarom zal Ik u in ballingschap voeren, verder dan Damascus, zegt de HEERE; God van de legermachten is Zijn Naam.
Koning Balak van Moab en Bileam
Moab had de Israëlieten toegang verleend tot hun grondgebied (Deut. 2:28-29). Eenmaal de beek Zered overgestoken kwamen ze in het gebied van Moab. Echter, nadat Mozes een bode naar koning Sihon van de Amorieten had gestuurd voor doorgang, verzamelde koning Sihon zijn leger en ontbrandde kort daarop de strijd van de Amorieten tegen de Israëlieten (Num. 21:21-26). Niet lang daarna hoorde koning Og van Basan hiervan en opnieuw ontbrandde de strijd tegen de Israëlieten.
De Israëlieten versloegen de beide Amoritische volkeren.
De koning van Moab, Balak, zag deze strijd tegen de Amorieten ook en werd bevreesd voor de Israëlieten, omdat het een talrijk volk was. (Num. 22:2-3). Ze hadden ook veel vee en Balak was bevreesd dat hun vee alles kaal zou afgrazen. Hij had spijt van zijn beslissing voor toegang en wilde het Israëlitische volk weghebben uit zijn gebied. Koning Balak van Moab had wel een zeer vriendschappelijke band met het volk van Midian. Dit was het volk waar Mozes 40 jaar had vertoefd. Balak besloot om strijd te gaan voeren, maar hij wilde een andere strijd voeren als oorlog voeren met wapens. Hij stuurde boden naar Bileam, een bekende spreker of waarzegger uit Pethor (in Mesopotamië, aan de rivier de Eufraat) om het Israëlitische volk te komen vervloeken:
(Numeri 22:12-13) 12 Toen zei God tegen Bileam: U mag niet met hen meegaan, u mag dat volk niet vervloeken, want het is gezegend. 13 De volgende morgen stond Bileam op en zei tegen de vorsten van Balak: Ga naar uw land, want de HEERE weigert mij toe te laten met u mee te gaan.
Maar koning Balak stuurde nog belangrijkere vorsten naar Bileam. God sprak tot Bileam dat hij wel mee mocht gaan, maar alleen de zaken mocht doen, die God hem toestond (Num. 22:20):
(Numeri 22:22-30) 22 De toorn van God ontbrandde echter, omdat hij op weg ging, en een engel van de HEERE ging hem in de weg staan als zijn tegenstander. Bileam reed op zijn ezelin, en twee van zijn knechten waren bij hem. 23 Toen de ezelin de engel van de HEERE op de weg zag staan, met het getrokken zwaard in zijn hand, week de ezelin van de weg af en ging het veld in. Toen sloeg Bileam de ezelin om haar weer naar de weg terug te drijven. 24 Maar de engel van de HEERE ging nu op een nauw pad tussen de wijngaarden staan, met een muur aan de ene en een muur aan de andere kant. 25 Toen de ezelin de engel van de HEERE zag, drukte ze zich tegen de muur aan en drukte Bileams voet tegen de muur; daarom ging hij door met haar te slaan. 26 De engel van de HEERE ging nog verder en ging op een nauwe plaats staan, waar geen weg was om naar rechts of links af te wijken. 27 Toen de ezelin de engel van de HEERE zag, ging ze liggen, onder Bileam. Toen ontstak Bileam in woede en hij sloeg de ezelin met een stok. 28 Toen opende de HEERE de mond van de ezelin en ze zei tegen Bileam: Wat heb ik u misdaan, dat u mij nu driemaal geslagen hebt? 29 Toen zei Bileam tegen de ezelin: Omdat jij de spot met me drijft. Had ik maar een zwaard in mijn hand, dan zou ik je nu doden! 30 De ezelin zei tegen Bileam: Ben ik niet uw ezelin, waarop u gereden hebt sinds u mijn heer werd, tot op deze dag? Was ik ooit gewend u zo te behandelen? Hij zei: Nee!
De Heer ontsloot vervolgens de ogen van Bileam. De ezelin was driemaal uitgeweken voor de engel van God, anders – verzekerde de engel – had hij Bileam zeker gedood (Num. 22:33).
Bileam werd door Gods engel opgedragen precies te spreken wat de engel hem toestond:
(Numeri 22:38) 38 Toen zei Bileam tegen Balak: Zie, ik ben nu naar u toe gekomen; zal ik nu echter ook maar iets kunnen spreken? Het woord dat God mij in de mond legt, zal ik spreken.
(Numeri 23:1-2) 1 Bileam zei tegen Balak: Bouw hier voor mij zeven altaren en bereid hier voor mij zeven jonge stieren en zeven rammen. 2 Balak deed zoals Bileam gesproken had, en Balak en Bileam offerden een jonge stier en een ram, op elk altaar.
Bileam werd echter belemmerd om het volk Israël te vervloeken en werd gedwongen om Gods volk te zegenen en koning Balak werd boos. Hij had Bileam juist gehaald om de Israëlieten te vervloeken:
(Numeri 23:14) 14 Hij (Balak) nam hem (Bileam) mee naar de vlakte van Zofim, naar de top van de Pisga. En hij bouwde zeven altaren, en hij offerde op elk altaar een jonge stier en een ram.
Zelfs na de offers op de top van de berg Nebo (Pisga) zegende Bileam de Israëlieten opnieuw.
(Numeri 23:25-26) 24 Zie, een volk, het staat op als een leeuwin, als een leeuw richt het zichzelf op; het gaat niet liggen, voordat het zijn prooi opgegeten heeft en het bloed van zijn slachtoffers gedronken heeft. 25 Toen zei Balak tegen Bileam: Als u het volk beslist niet wilt vervloeken, zegen het dan in ieder geval ook niet. 26 Bileam antwoordde en zei tegen Balak: Heb ik niet tot u gesproken: Alles wat de HEERE zal spreken, dat zal ik doen?
Vervolgens nam Balak hem mee naar een andere berg in dezelfde regio, de Peor:
(Numeri 23:29) 29 En Bileam zei tegen Balak: Bouw hier voor mij zeven altaren en bereid hier voor mij zeven jonge stieren en zeven rammen.
Bileam zegende Israël nogmaals, nu voor de derde maal.
(Numeri 24:1-2) 1 Toen Bileam zag dat het in de ogen van de HEERE goed was dat hij Israël zegende, ging hij niet, zoals de andere keren, over op bezweringen, maar richtte hij zijn gezicht naar de woestijn. 2 Toen Bileam zijn ogen opsloeg en Israël zag, gelegerd volgens zijn stammen, kwam de Geest van God over hem.
Hij sloot zijn rede af met de woorden:’ Wie u zegent, is gezegend, wie u vervloekt, is vervloekt!’
Toen ontstak konink Balak in woede en wilde dat hij maar vertrok (Num. 24:10-11).
Bileam antwoordde o.a. : ‘Er zal een ster uit Jakob voortkomen, er zal een scepter uit Israël opkomen; hij zal de flanken van Moab verbrijzelen en alle zonen van Seth vernietigen.’ (Num. 24:17).
(Numeri 24:25) 25 Toen stond Bileam op, ging op weg en keerde terug naar zijn woonplaats. Ook Balak ging zijns weegs.
Het vervloeken van de Israëlieten was totaal mislukt, tot driemaal toe.
Volgens Jozua 24:9-10 liet YHWH niet toe, dat Bileam Zijn volk kon vervloeken:
(Jozua 24:9-10) 9 Vervolgens maakte Balak, de zoon van Zippor, de koning van Moab, zich gereed en streed hij tegen Israël. Hij zond boden en liet Bileam, de zoon van Beor, roepen om u te vervloeken. 10 Maar Ik wilde niet naar Bileam luisteren; daarom zegende hij u steeds weer, en Ik redde u uit zijn hand.
Maar er waren andere mogelijkheden om het volk te vervloeken. Om niet zonder de beloning van koning Balak te vertrekken, Bileam was geldzuchtig (Num. 22:7), gaf hij het advies om de Israëlieten omgang te laten hebben met de Moabitische en Midianitische dochters, zodat ze vervolgens met deze dochters de Baäl van Peor zouden aanbidden.
De Israëlieten mochten zich onder de Mozaische wet, gegeven bij de berg Sinaï, echter onder geen beding vermengen met heidense vrouwen om niet in afgoderij te vervallen:
(Exodus 34:15-16) 15 anders sluit u misschien een verbond met de inwoners van het land. Wanneer zij immers als in hoererij achter hun goden aan gaan en aan hun goden offers brengen, zou men u kunnen uitnodigen en zou u van hun offer eten. 16 Dan zou u van hun dochters vrouwen nemen voor uw zonen. Hun dochters zouden als in hoererij achter hun goden aan gaan, en uw zonen als in hoererij achter hun goden aan laten gaan. (zie ook Deut. 7:3-4)
Echter, met het ‘advies’ van Bileam (Numeri 31:16) bedachten de Moabieten en Midianieten een manier om de Israëlieten te vernietigen. Als ze het volk van Israël niet konden verslaan op de gebruikelijke manier, dan maar hen verslaan met vrouwenverleiding door de Midianitische en Moabitische mooie jonge vrouwen. Vrouwenverleiding is een machtig wapen, dat wist Bileam ook:
(Spreuken 5:3) 3 Want de lippen van een vreemde vrouw druipen van honingzeem, haar gehemelte is gladder dan olie,…
Deze bekoorlijke jonge vrouwen moesten de Israëlieten vervolgens aanzetten tot aanbidding van de Moabitische Baäl-Peor. Als de Moabitische en Midianitische dochters de Israëlieten konden verleiden tot afgoderij en immoraliteit, dan zou het ook niet langer nodig zijn hen te vervloeken. God Zelf zou dan immers een oordeel over hen brengen. En zo gebeurde het ook, de Israëlieten bedreven ontucht en afgoderij in Sittim en kwamen onder Gods oordeel voor deze afgoderij:
(Numeri 25:1-5) 1 Israël verbleef in Sittim, en het volk begon hoererij te bedrijven met de dochters van Moab. 2 Die nodigden het volk uit bij de offers aan hun goden, en het volk at en boog zich voor hun goden neer. 3 Toen Israël zich zo aan Baäl-Peor koppelde, ontbrandde de toorn van de HEERE tegen Israël. 4 De HEERE zei tegen Mozes: Neem alle hoofden van het volk en laat hen voor de HEERE in de volle zon ophangen, zodat de brandende toorn van de HEERE van Israël afgekeerd wordt. 5 Toen zei Mozes tegen de rechters van Israël: Ieder moet zijn mannen doden die zich aan Baäl-Peor gekoppeld hebben.
Sittim of Abel-Sittim (Num. 33:49) was de legerplaats in de vlakte van Moab, vlakbij de Nebo. Alle Israëlieten, die zich met de Baäl-Peor hadden bezondigd, werden in hun midden gedood. (Deut. 25:5) Toch kwam er, na dit vreselijke drama, nog een Israëliet aan met een Midianitische vrouw, alsof er niets aan de hand was:
(Numeri 25:6-9) 6 En zie, een man uit de Israëlieten kwam en bracht een Midianitische vrouw bij zijn broeders, voor de ogen van Mozes en voor de ogen van heel de gemeenschap van de Israëlieten, terwijl zij huilden bij de ingang van de tent van ontmoeting. 7 Toen Pinehas, de zoon van Eleazar, de zoon van de priester Aäron, dat zag, stond hij op uit het midden van de gemeenschap, nam een speer in zijn hand, 8 ging achter de Israëlitische man aan het slaapvertrek in, en doorstak hen beiden, zowel de Israëlitische man als de vrouw, door hun buik. Toen werd de plaag over de Israëlieten tot stilstand gebracht. 9 Het aantal van hen die aan de plaag stierven, was vierentwintigduizend.
De plaag kwam na deze daad van Pinehas tot stilstand, 24.000 Israëlieten waren echter omgekomen:
(Numeri 25:16-18) 16 Verder sprak de HEERE tot Mozes: 17 Behandel de Midianieten als vijanden en versla hen. 18 Want zij hebben u als vijanden behandeld, met hun listen, die zij listig tegen u beraamden, in het geval van Peor en in het geval van hun zuster Kozbi, de dochter van een leider van de Midianieten, die gedood is op de dag van de plaag, in het geval van Peor.
(Numeri 31:8) 8 Behalve hen die door hen verslagen werden, doodden zij ook de koningen van Midian: Evi, Rekem, Zur, Hur en Reba, de vijf koningen van Midian; ook doodden zij Bileam, de zoon van Beor, met het zwaard.
De huidige Christelijke gemeenschap kan hier veel van leren om niet afgekeurd te worden.
Dezelfde hoererij en afgoderij met heidense dochters naar het model van Bileam was destijds helaas ook doorgedrongen in de Christelijke gemeenten, zoals in Pergamom (Op. 2:14 – ‘de leer van Bileam’). Daar waren personen, die zichzelf Christenen noemden, die anderen trachtten te verleiden deel te nemen aan afgoderij, aan maaltijden van afgodenoffers, en aan hoererij.
Jezus boodschap aan de Christelijke gemeente in Pergamus was een waarschuwing om niet te handelen zoals Bileam, die koning Balak van Moab leerde een struikelblok neer te leggen. Blijkbaar waren er Christenen in de gemeente Pergamus, die hun goedkeuring gaven aan huwelijken van Christenen met heidenen met hun afgoden, eenzelfde struikelblok als dat van Bileam:
(1 Korinthe 7:39) 39 Een vrouw is door de wet gebonden, zolang haar man leeft. Als haar man echter ontslapen is, is zij vrij om te trouwen met wie zij wil, maar alleen in de Heere. (zie ook 2 Kor. 6:14)
(2 Petrus 2:14-16) 14 Hun ogen zijn vol overspel en zondigen onophoudelijk; zij verlokken onstandvastige mensen en hebben hun hart geoefend in hebzucht; kinderen van de vervloeking zijn het. 15 Zij hebben de rechte weg verlaten en zijn verdwaald en volgen de weg van Bileam, de zoon van Beor, die het loon van de ongerechtigheid liefhad. 16 Maar hij heeft de bestraffing voor zijn overtreding gekregen, want het stomme lastdier, dat met een mensenstem sprak, heeft de dwaasheid van de profeet verhinderd.
Pergamon/Pergamus heet nu Bergama en ligt in het huidige Oost-Turkije. De huidige (ruïne-) stad was in de dagen van Jezus inspectie echter een centrum van niet geoorloofde relaties en daarmee afgoderij.
.
Telling van de strijdbare Israëlieten
Er was opnieuw een telling van alle strijdbare mannen van 20 jaar en ouder (zie ook Num. 1:3) :
(Numeri 26:1-4) 1 Het gebeurde nu na die plaag dat de HEERE tegen Mozes en tegen Eleazar, de zoon van de priester Aäron, zei: 2 Neem het aantal op van heel de gemeenschap van de Israëlieten, van twintig jaar oud en daarboven, naar hun families, ieder die in Israël met het leger uittrekt. 3 Mozes dan en de priester Eleazar zeiden tegen hen, in de vlakten van Moab, aan de Jordaan, ter hoogte van Jericho: 4 Neem het aantal op van twintig jaar en daarboven, zoals de HEERE Mozes en de Israëlieten, die uit het land Egypte vertrokken waren, geboden had.
Mozes moest in opdracht van God de aanstelling van Jozua als leider gaan regelen:
(Numeri 27:15-21) 15 Toen sprak Mozes tot de HEERE: 16 Laat de HEERE, de God Die aan alle vlees de adem geeft, over deze gemeenschap een man aanstellen 17 die voor hen uitgaat en die voor hen ingaat, en die hen doet uitgaan en die hen weer doet ingaan, opdat de gemeenschap van de HEERE niet zal zijn als schapen die geen herder hebben. 18 Toen zei de HEERE tegen Mozes: Neem Jozua bij u, de zoon van Nun, een man in wie de Geest is, en leg uw hand op hem. 19 Plaats hem voor de priester Eleazar en voor heel de gemeenschap, en draag voor hun ogen het bevel aan hem over. 20 Leg een deel van uw waardigheid op hem. Dan zal heel de gemeenschap van de Israëlieten naar hem luisteren. 21 En hij moet voor Eleazar, de priester, gaan staan, en die zal voor hem vragen naar het oordeel van de urim, voor het aangezicht van de HEERE. Op zijn bevel zullen zij uitgaan en op zijn bevel zullen zij ingaan, hij, en al de Israëlieten met hem, heel de gemeenschap.
De urim en tummim waren voorwerpen, mogelijk stenen, die zich bevonden in de borsttas gedragen op de efod van de hogepriester van de Israëlieten (Ex. 25:30). . De betekenis van de naam van de voorwerpen was ‘licht en recht’. Met de urim en tummim kon een vraag aan God worden gesteld.
De strijd van de Israëlieten tegen de Midianieten
Meteen na het drama van de 24.000 gedode Israëlieten sprak de Heer tot Mozes:
(Numeri 25:16-18) 16 Verder sprak de HEERE tot Mozes: 17 Behandel de Midianieten als vijanden en versla hen. 18 Want zij hebben u als vijanden behandeld, met hun listen, die zij listig tegen u beraamden, in het geval van Peor en in het geval van hun zuster Kozbi, de dochter van een leider van de Midianieten, die gedood is op de dag van de plaag, in het geval van Peor.
Nu moest Mozes de Israëlieten nog éénmaal laten strijden tegen de Midianieten, tegen het volk waar hij 40 jaar had verbleven, maar die in de 40 jaar daarop volgend volledig goddeloos waren geworden:
(Numeri 31:1-3) 1 De HEERE sprak tot Mozes: 2 Neem voor de Israëlieten wraak op de Midianieten; daarna zult u met uw voorgeslacht verenigd worden. 3 En Mozes sprak tot het volk: Laten er mannen uit uw midden zich voor de strijd toerusten, en zich tegen Midian keren om de wraak van de HEERE aan Midian te voltrekken.
Ze moesten op dezelfde wijze strijden als tegen de Amalekieten en tegen de Amorieten, niemand mocht in leven blijven:
(Numeri 31:9,12,14-18) 9 Maar de Israëlieten voerden de vrouwen van Midian en hun kleine kinderen als gevangenen weg en roofden al hun dieren, al hun vee en al hun vermogen….12 en zij brachten de gevangenen en wat aan buit meegenomen was, bij Mozes, bij de priester Eleazar en bij de gemeenschap van de Israëlieten in het kamp, in de vlakten van Moab, aan de Jordaan, ter hoogte van Jericho….14 Mozes werd erg kwaad op de aanvoerders van het leger, de bevelhebbers van duizend en de bevelhebbers van honderd die van de krijgsdienst terugkwamen. 15 En Mozes zei tegen hen: Hebt u alle vrouwen laten leven? 16 Zie, zíj waren door de raad van Bileam voor de Israëlieten de aanleiding tot trouwbreuk tegen de HEERE, in het geval van Peor, waardoor de plaag kwam onder de gemeenschap van de HEERE. 17 Nu dan, dood al wie mannelijk is onder de kleine kinderen, en dood elke vrouw die gemeenschap met een man heeft gehad door met een man te slapen. 18 Maar laat alle kinderen van het vrouwelijk geslacht die nog geen gemeenschap gehad hebben door met een man te slapen, voor u in leven.
De Israëlitische strijders moesten alle mannelijke kinderen doden en vrouwen die gemeenschap hadden gehad. Ze moesten alles reinigen wat ze hadden meegebracht en hefoffers betalen.
Jozua krijgt als aankomend leider de volle ondersteuning van God
Jozua werd verzekerd om zijn opdracht als leider te vervullen door de belofte van Gods hulp:
(Deuteronomium 31:3,7-8) 3 De HEERE, uw God, Hij zal voor u uit overtrekken. Hij zal deze volken van voor uw ogen wegvagen, en u zult hen uit hun bezit verdrijven. Jozua zal voor u uit overtrekken, zoals de HEERE gesproken heeft…. 7 en Mozes riep Jozua en zei tegen hem voor de ogen van heel Israël: Wees sterk en moedig, want ú zult met dit volk het land binnengaan dat de HEERE hun vaderen gezworen heeft hun te geven; en ú zult het hun in erfbezit laten nemen. 8 De HEERE nu is het Die voor u uit gaat. Hij zal met u zijn. Hij zal u niet loslaten en u niet verlaten. Wees niet bevreesd en wees niet ontsteld.
Mozes maakte aan het volk duidelijk dat Jozua door de Heer was aangesteld om hem als leider op te volgen naar het beloofde land. Hij gaf vervolgens het bevel over aan Jozua en gaf hem de opdracht om moedig te zijn om zijn taak te vervullen:
(Deuteronomium 31:23) 23 En Hij gebood Jozua, de zoon van Nun, en zei: Wees sterk en moedig, want ú zult de Israëlieten brengen in het land dat Ik hun onder ede beloofd heb; en Ík zal met u zijn.
(Deuteronomium 34:9) 9 Jozua nu, de zoon van Nun, was vol van de geest van wijsheid; want Mozes had zijn handen op hem gelegd. Daarom luisterden de Israëlieten nu naar hém, en zij deden zoals de HEERE Mozes geboden had.
Mozes sprak het Israëlitische volk voor de laatste maal toe over Gods wetten, bepalingen en richtlijnen
Het overbrengen van de hele wet van Mozes was uitgevoerd door engelen:
(Galaten 3:19) 19 Waartoe dient dan de wet? Zij is eraan toegevoegd omwille van de overtredingen, totdat het Nageslacht zou gekomen zijn aan Wie het beloofd was; en zij is door engelen in de hand van de middelaar beschikt.
Mozes was de middelaar tussen God en het Israëlitische volk, de wet was een soort contract voor de Israëlieten vanwege de belofte, die God aan Abraham had gemaakt:
(Genesis 12:1-3) 1 De HEERE nu zei tegen Abram: Gaat u uit uw land, uit uw familiekring en uit het huis van uw vader, naar het land dat Ik u wijzen zal. 2 Ik zal u tot een groot volk maken, u zegenen en uw naam groot maken; en u zult tot een zegen zijn. 3 Ik zal zegenen wie u zegenen, en wie u vervloekt, zal Ik vervloeken; en in u zullen alle geslachten van de aardbodem gezegend worden.
De engelen die de wet overbrachten vertegenwoordigden God, Mozes als middelaar vertegenwoordigde het volk. De Christus zou ‘middelaar’ worden van een beter verbond:
(Hebreeën 8:6-7) 6 Nu heeft Hij echter een zoveel voortreffelijker bediening ontvangen, zoals Hij ook van een beter verbond Middelaar is: een verbond dat in betere beloften is vastgelegd. 7 Immers, als dat eerste verbond onberispelijk geweest was, zou er voor een tweede geen plaats zijn gezocht.
De Israëlieten werden door Mozes onderwezen na de overwinningen op de koningen Sihon en Og in de vlakte van Moab. Niet alleen herhaalde Mozes de 10 geboden en de overige wetten, maar gaf veel aanvullende bepalingen aan de bijeengekomen Israëlieten, voor wanneer ze niet meer als nomaden in tenten zouden leven maar zich in hun beloofde land zouden vestigen:
(Deuteronomium 1:3-5) 3 Het gebeurde in het veertigste jaar, in de elfde maand, op de eerste dag van de maand, dat Mozes tot de Israëlieten sprak, overeenkomstig alles wat de HEERE hem voor hen geboden had, 4 nadat hij Sihon, de koning van de Amorieten, die in Hesbon woonde, en Og, de koning van Basan, die in Astharoth woonde, in Edreï verslagen had. 5 Aan deze zijde van de Jordaan, in het land Moab, begon Mozes deze wet als volgt uit te leggen:
Mozes geïnspireerde wetten staan geschreven in Exodus, Numeri, Leviticus en Deuteronomium:
(Leviticus 27:34) 34 Dit zijn de geboden die de HEERE Mozes gegeven heeft, voor de Israëlieten, op de berg Sinaï.
Veel wetten werden in eerste instantie aan Mozes gegeven op de berg Sinaï, maar er waren ook wetten die gedurende hun 40 jarig verblijf gegeven werden en in de vlakte van Moab. De richtlijnen en wetten van het boek Exodus hebben we reeds besproken in Mozes deel 2. Nu, in de vlakte van Moab, in de buurt van de berg Nebo, werden de wetten nog een keer herhaald en verder aangevuld:
(Numeri 22:1) 1 Daarna braken de Israëlieten op en sloegen hun kamp op in de vlakten van Moab, aan deze zijde van de Jordaan, ter hoogte van Jericho.
Ruben en Gad verzochten om het overwonnen gebied van de Amorieten tot hun erfbezit te maken
De stammen Ruben en Gad hadden veel vee en het gebied van de Amorieten stond hen wel aan:
(Numeri 32:1-5) 1 Nu hadden de nakomelingen van Ruben veel vee; en de nakomelingen van Gad hadden geweldig veel vee. Zij bekeken het land Jaëzer en het land Gilead, en zie, die plaats was een geschikte plaats voor vee. 2 Daarom kwamen de nakomelingen van Gad en de nakomelingen van Ruben, en zeiden tegen Mozes en tegen de priester Eleazar en tegen de leiders van de gemeenschap: 3 Ataroth, Dibon, Jaëzer, Nimra, Hesbon, Eleale, Sebam, Nebo, en Behon, 4 het land dat de HEERE voor de gemeenschap van Israël verslagen heeft, is een geschikt land voor vee; en uw dienaren hebben vee. 5 Verder zeiden zij: Indien wij genade in uw ogen gevonden hebben, laat dit land uw dienaren tot bezit gegeven worden; laat ons niet de Jordaan oversteken.
Met dat laatste, daar was Mozes het niet mee eens. Dan zouden zij niet hoeven te strijden voor de rest van het beloofde land (Num. 32:6-9, 14-15).
Maar de stammen Ruben en Gad beloofden mee te komen strijden aan de overkant van de Jordaan, totdat iedere Israëliet zijn erfelijk bezit zou hebben ontvangen (Num. 32:16-18).
Toen vond Mozes het goed:
(Numeri 32:33) 33 Toen gaf Mozes aan hen, aan de nakomelingen van Gad, aan de nakomelingen van Ruben en aan de halve stam Manasse, de zoon van Jozef, het koninkrijk van Sihon, de koning van de Amorieten, en het koninkrijk van Og, de koning van Basan, het land met de steden in hun gebieden, de steden van het land rondom.
Dit hele gebied ten oosten van de Jordaan dat bewoond werd door de stammen van Ruben, Gad en half Manasse, werd naderhand Gilead (heuvelland) genoemd. In het genoemde gebied Gilead werden schaapskooien gebouwd en de vrouwen en kinderen bleven achter gedurende de strijd om het beloofde land.
In Numeri 33:1-49 staat het complete overzicht van alle reizen en kampplaatsen van de Israëlieten.
De grenzen van Kanaän, en degenen die het land moesten verdelen
De grenzen van Kanaän, het beloofde land, werden in de Schrift vastgelegd:
(Numeri 34:1-12) 1 De HEERE sprak tot Mozes: 2 Gebied de Israëlieten en zeg tegen hen: Wanneer u het land Kanaän binnenkomt, zal dit het land zijn dat u als erfelijk bezit toevalt, het land Kanaän wat zijn grenzen betreft: 3 de zuidzijde zal voor u vanaf de woestijn Zin langs Edom lopen en de zuidgrens zal voor u aan de oostkant vanaf het einde van de Zoutzee lopen. 4 Deze grens zal voor u van het zuiden naar de Schorpioenenpas ombuigen en doorlopen tot Zin, en haar uitlopers zullen vanuit het zuiden naar Kades-Barnea lopen en uitkomen bij Hazar-Addar en doorlopen tot Azmon. 5 Deze grens zal dan van Azmon naar de Beek van Egypte ombuigen en haar uitlopers zullen naar de zee lopen. 6 Wat betreft de westgrens, dat zal voor u de Grote Zee zijn; dat zal voor u de westgrens zijn. 7 En dit zal voor u de noordgrens zijn: vanaf de Grote Zee moet u voor uzelf een lijn tekenen naar de berg Hor; 8 van de berg Hor moet u een lijn tekenen naar Lebo-Hamath; de uitlopers van deze grens zullen naar Zedad lopen. 9 Deze grens zal uitkomen bij Zifron, en haar uitlopers zullen naar Hazar-Enan lopen; dit zal voor u de noordgrens zijn. 10 Verder moet u voor uzelf voor de grens aan de oostkant een lijn trekken van Hazar-Enan naar Sefam. 11 Van Sefam zal deze grens naar beneden lopen naar Ribla, ten oosten van Aïn; vervolgens zal de grens verder naar beneden lopen en langs de oever van het Kinnerethmeer in oostelijke richting lopen. 12 Daarna zal de grens nog verder, langs de Jordaan, naar beneden lopen en haar uitlopers zullen naar de Zoutzee lopen. Dit zal voor u het land zijn wat zijn grenzen rondom betreft.
De benoeming volgde van Eleazar en Jozua, die het land moesten verdelen:
(Numeri 34:16-17) 16 De HEERE sprak tot Mozes: 17 Dit zijn de namen van de mannen die het land als erfbezit onder u moeten verdelen: de priester Eleazar en Jozua, de zoon van Nun.
(Jozua 14:1-5) 1 Dit is wat de Israëlieten als erfbezit hebben ontvangen in het land Kanaän, wat de priester Eleazar en Jozua, de zoon van Nun, en de familiehoofden van de stammen van de Israëlieten, hun als erfbezit toegewezen hebben. 2 Door het lot werd hun het erfelijk bezit toegewezen, zoals de HEERE door de dienst van Mozes geboden had met betrekking tot de negen stammen en een halve stam. 3 Want aan de twee stammen en de halve stam had Mozes een erfelijk bezit gegeven aan de overzijde van de Jordaan, maar aan de Levieten had hij geen erfelijk bezit in hun midden gegeven. 4 Immers, de nakomelingen van Jozef bestonden uit twee stammen, Manasse en Efraïm, maar aan de Levieten gaven zij geen deel van het land, maar steden om te bewonen, met hun weidegronden, voor hun vee en hun bezittingen. 5 Zoals de HEERE Mozes geboden had, zo hebben de Israëlieten dat gedaan toen ze het land verdeelden.
De 48 steden voor de Levieten, waaronder de zes vrijsteden
De Levieten zouden 48 steden krijgen als erfdeel:
(Numeri 35:1-2,6-7,14-15) 1 De HEERE sprak tot Mozes, in de vlakten van Moab, aan de Jordaan, ter hoogte van Jericho: 2 Gebied de Israëlieten dat zij van hun eigen erfelijk bezit steden aan de Levieten moeten geven om erin te wonen; ook moet u de Levieten de weidegrond geven die rondom die steden ligt….6 Wat nu de steden betreft die u aan de Levieten moet geven, zes daarvan moeten de vrijsteden zijn, die u moet geven zodat degene die een doodslag begaan heeft, daarheen zou kunnen vluchten; bovendien moet u hun nog tweeënveertig steden geven. 7 Al de steden die u de Levieten moet geven, moeten bij elkaar achtenveertig steden zijn, te weten de steden met hun weidegronden….14 Drie steden moet u aan deze kant van de Jordaan geven en drie steden moet u in het land Kanaän geven; vrijsteden zullen het zijn. 15 Die zes steden moeten voor de Israëlieten, voor de vreemdeling en voor de bijwoner in hun midden tot een wijkplaats dienen, zodat ieder daarheen kan vluchten die zonder opzet iemand om het leven gebracht heeft.
Drie vrijsteden werden al aangewezen aan deze zijde (Moab) van de Jordaan:
(Deuteronomium 4:41-43) 41 Toen zonderde Mozes drie steden af, aan deze zijde van de Jordaan, waar de zon opkomt, 42 zodat iemand die zijn naaste gedood heeft, daarheen zou kunnen vluchten, wanneer hij dit zonder voorbedachten rade heeft gedaan en hem tevoren niet haatte. Hij zal naar een van deze steden vluchten en in leven blijven: 43 Bezer in de woestijn, in het land van de hoogvlakte, voor de Rubenieten; Ramoth in Gilead voor de Gadieten; en Golan in Basan voor de Manassieten. (zie ook Jozua 20:8)
De wetten die door Mozes werden beschreven
In het boek ‘Leviticus’ worden de priesterlijke diensten uitgebreid beschreven, met als basis wat Mozes ontvangen had op de berg Sinaï:
Leviticus 1 – Wetten voor het brandoffer
Leviticus 2 – Wetten voor het graanoffer
Leviticus 3 – Wetten voor het dankoffer
Leviticus 4 – Wetten voor het zondoffer
Leviticus 5 – Wetten voor het schuldoffer
Leviticus 6 – Wetten voor het bereiden van het brandoffer, graanoffer en zondoffer
Leviticus 7 – Wetten en voorschriften voor het schuldoffer, dankoffer, voor vet en bloed
Leviticus 8 – De wijding van Aäron en zijn zonen
Leviticus 9 – Aäron dienst als hogepriester
Leviticus 10 – De zonen van Aäron, Nadab en Abihu, en wetten voor de priesters
Leviticus 11 – Wetten betreffende reine en onreine dieren
Leviticus 12 – Wetten voor de reiniging van kraamvrouwen
Leviticus 13 – Wetten in geval van melaatsheid
Leviticus 14 – Wetten voor de reiniging van melaatsheid
Leviticus 15 – Wetten in geval van onreinheid, zowel bij de man als de vrouw
Leviticus 16 – De Grote Verzoendag
Leviticus 17 – Het offeren van dieren, het verbod om bloed te eten
Leviticus 18 – Huwelijkswetten
(Leviticus 18:20-23) 20 U mag niet met de vrouw van uw naaste de geslachtsdaad verrichten om gemeenschap met haar te hebben. Dan verontreinigt u zich met haar. 21 U mag niemand uit uw nageslacht overgeven om aan de Molech geofferd te worden. De Naam van uw God mag u niet ontheiligen. Ik ben de HEERE. 22 U mag niet slapen met een mannelijk persoon, zoals u met een vrouw slaapt. Dat is een gruwel. 23 Ook mag u met geen enkel dier de geslachtsdaad verrichten. Dan verontreinigt u uzelf daarmee. Een vrouw mag ook niet vóór een dier gaan staan om ermee te paren. Het is een afschuwelijke schanddaad.
Leviticus 19 – Huiselijke en burgerlijke wetten, de oogst en wetten betreffende diefstal
(Leviticus 19:2, 31-32) 2 Spreek tot heel de gemeenschap van de Israëlieten, en zeg tegen hen: Heilig moet u zijn, want Ik, de HEERE , uw God, ben heilig….31 U mag u niet wenden tot de dodenbezweerders en tot de waarzeggers. U mag hen niet raadplegen, zodat u zich met hen verontreinigt. Ik ben de HEERE, uw God. 32 U moet opstaan voor iemand met grijze haren en eer bewijzen aan een oudere. Uw God moet u vrezen. Ik ben de HEERE.
Leviticus 20 – Straffen tegen verschillende misdaden
(Leviticus 20:6, 27) 6 En de persoon die zich tot de dodenbezweerders of tot de waarzeggers wendt om als in hoererij achter hen aan te gaan – tegen die persoon zal Ik Mijn aangezicht keren en Ik zal hem uit het midden van zijn volk uitroeien….27 Wanneer een man of een vrouw in verbinding staat met de geest van een dode, of een waarzegger is, moeten zij zeker ter dood gebracht worden. Men moet hen met stenen stenigen. Hun bloed rust op henzelf.
Leviticus 21 – Wetten voor de priesters en Levieten
Leviticus 22 – Wetten voor de priesters bij het eten, richtlijnen voor de offers
Leviticus 23 – Wetten voor de verschillende feestdagen
(Leviticus 23:27-28) 27 Op de tiende dag van deze zevende maand is de Verzoendag. U moet een heilige samenkomst houden. U moet uzelf dan verootmoedigen en de HEERE een vuuroffer aanbieden. 28 Op diezelfde dag mag u geen enkel werk doen, want het is de Verzoendag, om voor het aangezicht van de HEERE, uw God, verzoening voor u te doen.
Leviticus 24 – Wetten voor het gebruik van de lampen en de toonbroden, wetten voor de godslasteraar
Leviticus 25 – Het sabbatsjaar, het jubeljaar, het lossen van verkochte erfgoederen, omgaan met armen
(Leviticus 25:3-4) 3 Zes jaar mag u uw akker bezaaien, zes jaar mag u uw wijngaard snoeien en de opbrengst ervan inzamelen. 4 Maar in het zevende jaar moet het voor het land sabbat zijn, een periode van volledige rust, een sabbat voor de HEERE. Uw akker mag u niet bezaaien en uw wijngaard mag u niet snoeien.
Leviticus 26 – Wetten tegen afgoderij en beloften van zegen bij bekering en vergeving
Leviticus 27 – Wetten inzake het vrijkopen
(Leviticus 27:34) 34 Dit zijn de geboden die de HEERE Mozes gegeven heeft, voor de Israëlieten, op de berg Sinaï.
Numeri 4 – Ambtsverdeling van de Levieten
Numeri 5 – Wegsturen van onreinen, wetten betreffende ontvreemding en achterdocht
Numeri 6 – Wet voor het nazireeërschap, richtlijnen wanneer de priesterlijke zegen werd gegeven
Numeri 7 – Offers bij de inwijding van de tempel
Numeri 8 – Wetten voor het aansteken van de lampen en de inwijding van de Levieten
Numeri 9 – De Pesach viering in de woestijn en richtlijnen van de viering voor onreinen
Numeri 15 – Wetten voor de verschillende offers, voor zonden, de sabbatschender en voor kleding
Numeri 18 – Plichten en rechten van priesters en Levieten
Numeri 19 – Richtlijnen voor de verbrande rode vaars en wetten omtrent onreinheid
Numeri 27 – De wetten voor het erfrecht
Numeri 28 – Wetten en regelingen voor de offers, de feesttijden en feestdagen
(Numeri 28:16-18) 16 In de eerste maand, op de veertiende dag van de maand, is het Pascha voor de HEERE, 17 en op de vijftiende dag van deze maand is het feest; zeven dagen moeten er ongezuurde broden gegeten worden. 18 Op de eerste dag moet er een heilige samenkomst zijn; geen enkel dienstwerk mag u dan doen.
Numeri 29 – De offers in de zevende maand, de dagelijkse en maandelijkse en jaarlijkse offers
Numeri 30 – Wetten inzake beloften en geloften
Numeri 33 – Voorschriften voor verdrijven van volken en vernietigen afgoderij in het beloofde land
Numeri 35 – Regelingen betreffende de steden voor de Levieten en de zes vrijsteden
Numeri 36 – Regelingen betreffende het huwelijksverbod voor erfdochters buiten hun stam
Mozes besprak in de vlakte van Moab nogmaals al Gods wetten en verordeningen:
Daar, in de vlakte van Moab, besprak Mozes met het Israëlitische volk over de belangrijkheid van Gods wetten, en herhaalde om te beginnen de 10 geboden en alle verdere wetten zeer uitgebreid.
Hij herinnerde het volk er aan wat voor een geweldig voorrecht ze hadden, en dat ze hun God YHWH nooit moesten teleurstellen maar blijven eren en aanbidden. Mozes haalde aan dat hij de Jordaan niet mocht oversteken vanwege zijn gebrek aan beheersing, destijds, bij de rots te Kades-Meriba. Tevens waarschuwde Mozes voor afgoderij, zoals met de Baäl-Peor en drukte de Israëlieten op het hart om Gods geboden nauwkeurig op te volgen. Ook moesten ze hun kinderen regelmatig Gods woorden inprenten (Deut. hfdstk 4-6).
Hoe Israël zich moest gedragen ten opzichte van de Kanaänieten in het beloofde land:
Ze moesten de volken verdrijven en vernietigen in het beloofde land en er zeker geen relaties mee aangaan. Het waren oorlogszuchtige volkeren met een pantheon aan afgoden, en met hun rituelen.
Alle afgoderij moest bestreden en afgodsbeelden moesten vernietigd worden. Dan zou hun God, die in hun midden was, hen zegenen (Deut. hfdstk 7).
De Israëlieten werden opgeroepen tot gehoorzaamheid aan de Heer:
Ze moesten alle geboden nauwlettend in acht nemen. De Israëlieten moesten beseffen dat de kleren die ze droegen niet versleten waren en hun voeten niet opgezwollen raakten gedurende hun trektocht gedurende veertig jaar. Het volk moest hun God gehoorzamen en hun dankbaarheid betonen aan hun God bij alles wat ze lichamelijk en geestelijk ontvingen (Deut. hfdstk 8).
Het volk werd opgeroepen tot zelfreflectie, het was God die voor hen had gestreden:
Het was God, die als een verterend vuur al hun vijanden zou verslaan. De Heer was echter verschillende malen zeer toornig geweest op het volk, zodat zelfs de 1e generatie het beloofde land niet mocht binnenkomen (Deut. hfdstk 9).
Bespreking van de nieuwe stenen tafelen, de ark, de Levieten en hoe God te dienen:
De nieuwe stenen tafelen, die in de ark van het verbond waren gelegd. De Levieten, die werden beloond voor hun keuze na de aanbidding van het gouden kalf, mochten de tempelwerkzaamheden verrichten maar geen landdeel erven. Niet alleen de Levieten moesten God dienen, alle Israëlieten moesten God dienen door de Heer te respecteren met een voorbeeldig gedrag (Deut. hfdstk 10).
Opnieuw riep Mozes de Israëlieten op om zich dagelijks aan Gods geboden te houden:
De Israëlieten moesten steeds Gods grote daden voor ogen houden in het land, waar God voor hen zou zorgen. Gods woorden moesten ze leren aan hun kinderen door erover te spreken als ze in hun huis zaten en als ze onderweg waren, als ze gingen slapen en als ze opstonden. Ze moesten deze woorden schrijven op de deurposten en op hun poorten, opdat hun dagen in het beloofde land zo talrijk zouden worden als de dagen dat de hemel boven de aarde zou staan (Deut. hfdstk 11).
Voorschriften betreffende het op de ware manier dienen van God:
De Israëlieten moesten al de plaatsen waar afgoderij had plaatsgevonden volledig vernielen, zoals op de hoge bergen, op de heuvels en onder elke bladerrijke boom. De altaren moesten ze afbreken, hun gewijde stenen in stukken slaan, hun gewijde palen met vuur verbranden en de beelden van hun goden omhakken. Ze mochten geen bloed eten, want het bloed is de ziel. Alles wat Mozes hen gebood moesten ze nauwlettend in acht nemen en er niets aan toevoegen en er ook niets van afdoen (Deut. hfdstk 12).
Mozes waarschuwde hen voor valse profeten:
Als een profeet zou zeggen om achter andere goden aan gaan, die ze niet kenden, om die te dienen mochten ze niet naar hem luisteren. Ze mochten geen medelijden met hem hebben en moesten hem zeker doden (Deut. hfdstk 13).
Deuteronomium 14 – Voorschriften betreffende reine en onreine dieren en de tienden afdragen
Deuteronomium 15 – Bepalingen betreffende het jaar van kwijtschelding en eerstgeborenen van vee
Deuteronomium 16 – Bepalingen betreffende het vieren van de feesten, en rechters en beambten
Deuteronomium 17 – Bepalingen betreffende afgoderij, de hoogste rechtspraak en de koning
Deuteronomium 18 – Bepalingen betreffende erfelijk bezit, het recht van de priesters en occultisme
————————————————————————————————————-
De belofte van een Profeet die zal opstaan:
De Israëlieten, het toenmalige volk van God, werd bij deze gelegenheid verteld dat er een Profeet zou opstaan zoals Mozes zelf:
(Deuteronomium 18:15-19) 15 Een Profeet uit uw midden, uit uw broeders, zoals ik, zal de HEERE, uw God, voor u doen opstaan; naar Hem moet u luisteren, 16 overeenkomstig alles wat u van de HEERE, uw God, bij de Horeb gevraagd hebt, op de dag dat u daar bijeenkwam, toen u zei: Ik wil de stem van de HEERE, mijn God, niet langer horen en dit grote vuur wil ik niet meer zien, anders zal ik sterven. 17 Toen zei de HEERE tegen mij: Het is goed wat zij gesproken hebben. 18 Ik zal een Profeet voor hen doen opstaan uit het midden van hun broeders, zoals u. Ik zal Mijn woorden in Zijn mond geven, en alles wat Ik Hem gebied, zal Hij tot hen spreken. 19 En met de man die niet naar Mijn woorden luistert, die Hij in Mijn Naam spreekt, zal het zó zijn: Ík zal rekenschap van hem eisen.
Filippus wist meteen dat Jezus de Profeet was, waar Mozes over geschreven had:
(Johannes 1:46) 46 Filippus vond Nathanaël en zei tegen hem: Wij hebben Hem gevonden over Wie Mozes in de wet geschreven heeft, en ook de profeten, namelijk Jezus, de zoon van Jozef, uit Nazareth.
Toen de apostel Petrus bovenstaande profetie citeerde, liet hij er eveneens geen twijfel over bestaan dat deze profetie op Jezus Christus betrekking had:
(Handelingen 3:22) 22 Want Mozes heeft tegen de vaderen gezegd: De Heere, uw God, zal voor u een Profeet laten opstaan uit uw broeders, zoals ik; naar Hem moet u luisteren in alles wat Hij tot u zal spreken. (zie ook Handelingen 7:37)
Of zoals Jezus het tegen Zijn toehoorders zei:
(Johannes 5:46) 46 Want als u Mozes geloofde, zou u Mij geloven; want hij heeft over Mij geschreven.
Jezus was echter een grotere Profeet als Mozes, de grootste Profeet ooit:
(Hebreeën 3:3) 3 Want Christus is zoveel meer heerlijkheid waard geacht dan Mozes, evenals hij die het huis gebouwd heeft, meer eer ontvangt dan het huis zelf.
————————————————————————————————————-
Deuteronomium 19 – Bepalingen betreffende 3 vrijsteden, het verleggen van grenzen en een vals getuigenis
Deuteronomium 20 – Bepalingen betreffende het oorlog voeren
Deuteronomium 21 – Bepalingen betreffende doodslag door onbekenden, vrouwen in krijgsgevangenschap, het recht van de eerstgeborene, een opstandige zoon, begrafenis na doodstraf
Deuteronomium 22 – De plichten ten opzichte van andere mensen en dieren, bescherming van beschuldigde vrouwen, ongeoorloofde betrekkingen
(Deuteronomium 22:5) 5 De kleren van een man mogen niet door een vrouw gedragen worden, en een man mag geen vrouwenkleding aantrekken, want ieder die dat doet, is voor de HEERE, uw God, een gruwel.
Deuteronomium 23 – Wie niet in de gemeenschap van de Heer mochten komen, de reinheid van de legerplaats, verschillende voorschriften betreffende slaven, hoererij, rente, eten van oogst naasten
Deuteronomium 24 – Voorschriften betreffende echtscheiding, een pasgetrouwde, onderpand, weduwen, wezen en de vreemdeling
Deuteronomium 25 – Bepalingen betreffende lijfstraffen, het zwagerhuwelijk, maten en gewichten, het gebod om de Amalekieten uit te roeien
(Deuteronomium 25:17-19) 17 Denk aan wat Amalek u onderweg aangedaan heeft, toen u uit Egypte wegtrok: 18 hij ontmoette u onderweg en overviel bij u in de achterhoede alle zwakken achter u, terwijl u moe en uitgeput was; en hij vreesde God niet. 19 Als de HEERE, uw God, u rust gegeven heeft van al uw vijanden van rondom, in het land dat de HEERE, uw God, u als erfelijk bezit geeft om dat in bezit te nemen, moet het zó zijn dat u de gedachtenis aan Amalek van onder de hemel uitwist. Vergeet het niet!
Deuteronomium 26 – Bepalingen betreffende het offer van de eerstelingen, de driejarige tienden
Deuteronomium 27 – Bepalingen betreffende het oprichten van gedenkstenen en de vervloekingen
Deuteronomium 28 – Bepalingen betreffende wie gezegend zal zijn en wie vervloekt zal zijn
Deuteronomium 29 – Vernieuwing van het verbond met God in het gebied Moab met de 2e generatie Deuteronomium 30 – Beloften van verlossing voor wie zich bekeert en gehoorzaamd
Deuteronomium 31 – Voorschriften voor het bewaren en voorlezen van de wet
Jozua volgde Mozes officieel op
Ongetwijfeld is Jozua’s grote succes bij de leiding van de Israëlieten en de veroveringen in het beloofde land terug te voeren door Mozes voorbeeld en opleiding. Jozua was Mozes dienaar van zijn jongere jaren af:
(Numeri 11:28) 28 Jozua, de zoon van Nun, de dienaar van Mozes, een van zijn uitgekozen jongeren, antwoordde en zei: Mijn heer Mozes, belet het hun!
Het volgende zei Mozes tegen de Israëlieten en tegen Jozua:
(Deuteronomium 31:1-7) 1 Daarop is Mozes deze woorden tot heel Israël gaan spreken, 2 en hij zei tegen hen: Ik ben heden honderdtwintig jaar oud. Ik kan niet meer uitgaan of ingaan; bovendien heeft de HEERE tegen mij gezegd: U zult deze Jordaan niet oversteken. 3 De HEERE, uw God, Hij zal voor u uit overtrekken. Hij zal deze volken van voor uw ogen wegvagen, en u zult hen uit hun bezit verdrijven. Jozua zal voor u uit overtrekken, zoals de HEERE gesproken heeft. 4 En de HEERE zal met hen doen zoals Hij met Sihon en Og, koningen van de Amorieten, en met hun land gedaan heeft, die Hij weggevaagd heeft. 5 Wanneer de HEERE hen aan u gegeven heeft, moet u met hen doen overeenkomstig alle geboden die ik u gegeven heb. 6 Wees sterk en moedig, wees niet bevreesd en schrik niet voor hen terug, want het is de HEERE, uw God, Die met u meegaat. Hij zal u niet loslaten en u niet verlaten. 7 En Mozes riep Jozua en zei tegen hem voor de ogen van heel Israël: Wees sterk en moedig, want ú zult met dit volk het land binnengaan dat de HEERE hun vaderen gezworen heeft hun te geven; en ú zult het hun in erfbezit laten nemen.
Mozes sterven naderde nu, en Jozua werd geïnstrueerd:
(Deuteronomium 31:14) 14 De HEERE zei tegen Mozes: Zie, uw dagen zijn naderbij gekomen dat u zult sterven. Roep Jozua en ga staan in de tent van ontmoeting, dan zal Ik hem bevelen geven.
(Deuteronomium 34:9) 9 Jozua nu, de zoon van Nun, was vol van de geest van wijsheid; want Mozes had zijn handen op hem gelegd. Daarom luisterden de Israëlieten nu naar hém, en zij deden zoals de HEERE Mozes geboden had.
De voorzegde afval van de Israëlieten:
De Israëlieten zouden zich volgens de profetie in het beloofde land tot andere goden wenden:
(Deuteronomium 31:16-18) 16 En de HEERE zei tegen Mozes: Zie, u gaat bij uw vaderen te ruste; en dit volk zal opstaan en als in hoererij achter de vreemde goden van het land waar het naartoe gaat, aan gaan, in het midden van dat land. Het zal Mij verlaten en Mijn verbond, dat Ik ermee gesloten heb, verbreken. 17 Dan zal Mijn toorn op die dag tegen hen ontbranden. Ik zal hen verlaten en Mijn aangezicht voor hen verbergen, zodat zij opgegeten zullen worden; en veel verschrikkelijke dingen en noden zullen het volk treffen, zodat het op die dag zal zeggen: Hebben deze verschrikkelijke dingen mij niet getroffen omdat mijn God niet in ons midden is? 18 Ik zal Mijn aangezicht op die dag zeker verbergen, vanwege al het kwaad dat het gedaan heeft, want het heeft zich tot andere goden gekeerd.
Het lied van Mozes
Mozes schreef (onder inspiratie) een lied als waarschuwing voor de Israëlieten, voor wanneer ze zich in het beloofde land zouden hebben gevestigd. Dit lied van God moest Mozes aan het volk leren:
(Deuteronomium 31:19,22,29-30) 19 En nu, schrijf voor u dit lied op en leer het de Israëlieten; leg het hun in de mond, opdat dit lied voor Mij een getuige is tegen de Israëlieten….22 Mozes schreef op die dag dit lied en hij leerde het de Israëlieten….29 Want ik weet dat u na mijn dood zeker op verderfelijke wijze zult handelen, en van de weg die ik u geboden heb, zult afwijken. Dan zal dit kwaad u in later tijd overkomen, wanneer u doet wat slecht is in de ogen van de HEERE om Hem door het werk van uw handen tot toorn te verwekken. 30 Toen sprak Mozes ten aanhoren van heel de gemeente van Israël de woorden van dit lied, totdat ze voltooid waren:
Het lied van Mozes – Deuteronomium 32:1-47
Globale inhoud:
- De grootsheid van God, de Schepper
- God zorgt voor Zijn volk
- Het schandelijk gedrag van Zijn volk met hun daden en hun afgoderij
- God is rechtvaardig en zal recht verschaffen
(Deuteronomium 32:47) 47 Want het is geen woord zonder inhoud voor u, maar het is uw leven. En door dit woord zult u de dagen verlengen in het land waarvoor u de Jordaan oversteekt om het in bezit te nemen.
De zegen van Mozes
(Deuteronomium hfdstk 33) ; Mozes zegende de stammen van het Israëlitische volk. Onderstaand overzicht van de 12 zonen van Jacob (Israël), en de beide zonen van Jozef:
Lea (vrouw van Jacob):
Ruben, Simeon, Levi, Juda, Issaschar , Zebulon
Rachel (vrouw van Jacob):
Jozef, zijn zonen –> Efraïm en Manasse, Benjamin
Bilha (slavin van Rachel, bijvrouw van Jacob):
Dan, Naftali
Zilpa (slavin van Lea, bijvrouw van Jacob):
Gad, Aser
Mozes mocht het beloofde land niet ingaan en stierf
Mozes had nog een laatste poging gedaan zodat hij toch nog het beloofde land in mocht gaan:
(Deuteronomium 3:25-28) 25 Laat mij toch oversteken en dat goede land zien, dat aan de overzijde van de Jordaan is, dat goede bergland en de Libanon! 26 Maar de HEERE was verbolgen op mij, vanwege u, en Hij luisterde niet naar mij. En de HEERE zei tegen mij: Laat het u genoeg zijn; spreek niet meer tot Mij over deze zaak. 27 Klim naar de top van de Pisga, sla uw ogen op naar het westen, het noorden, het zuiden en waar de zon opkomt, en bekijk het land met eigen ogen; want u zult deze Jordaan niet oversteken. 28 Geef Jozua bevelen, rust hem toe en bemoedig hem; want híj zal voor dit volk uit de Jordaan oversteken en hij zal hun het land dat u zien zult, in erfbezit laten nemen.
(Deuteronomium 4:21-22) 21 Ook werd de HEERE toornig op mij, vanwege uw woorden. Hij zwoer dat ik de Jordaan niet zou oversteken en niet zou komen in het goede land dat de HEERE, uw God, u als erfelijk bezit geven zal. 22 Want ik zal in dit land sterven; ik zal de Jordaan niet oversteken. Maar u zult hem wel oversteken en dat goede land in bezit nemen. (zie ook Deut. 32:48-52)
Mozes schreef in Deut. 3:26: ‘De Heer was verbolgen op mij vanwege u.’ Hij verloor destijds zijn beheersing bij de rots Kades-Meriba vanwege het wanstaltige gedrag van de Israëlieten.
De top van de berg Nebo (nu Jabal Siyagha) wordt ook wel Pisga genoemd, en ligt ongeveer 817 meter boven zeeniveau. De Heer liet Mozes een groot deel van het beloofde land zien:
(Deuteronomium 34:1-4) 1 Toen beklom Mozes, vanuit de vlakten van Moab, de berg Nebo, de top van de Pisga, die recht tegenover Jericho ligt. En de HEERE liet hem heel het land zien: van Gilead tot Dan, 2 heel Naftali, het land van Efraïm en Manasse, heel het land van Juda tot aan de zee in het westen, 3 het Zuiderland, de vlakte van de vallei van Jericho, de palmstad, tot aan Zoar. 4 En de HEERE zei tegen hem: Dit is het land waarvan Ik Abraham, Izak en Jakob gezworen heb: Aan uw nageslacht zal Ik het geven. Ik heb het u met uw eigen ogen laten zien, maar u mag daarheen niet oversteken.
Mozes had een sterk lichaam en was nog gezond toen hij als 120 jarige de berg Nebo beklom:
(Deuteronomium 34:5-7) 5 Zo stierf Mozes, de dienaar van de HEERE, daar in het land van Moab, overeenkomstig het woord van de HEERE. 6 En Hij begroef hem in een dal in het land van Moab, tegenover Beth-Peor. En niemand weet waar zijn graf is, tot op deze dag. 7 Mozes nu was honderdtwintig jaar oud toen hij stierf; zijn oog was niet dof geworden en zijn kracht was niet vervlogen.
Beth-Peor was een plaats in Moab in de buurt van de berg Nebo ter hoogte van de noordelijkste punt van de Dode zee. Tevens was daar dichtbij de legerplaats van de Israëlieten.
(Deuteronomium 4:46) 46 aan deze zijde van de Jordaan, in het dal tegenover Beth-Peor, in het land van Sihon, de koning van de Amorieten, die in Hesbon woonde en die Mozes en de Israëlieten verslagen hadden, toen zij uit Egypte kwamen.(zie ook Deut. 3:29)
Mozes werd eveneens in die omgeving op een onbekende locatie begraven (Deut. 34:6) :
(Deuteronomium 34:8) 8 En de Israëlieten beweenden Mozes in de vlakten van Moab, dertig dagen lang; toen waren de dagen van het bewenen, van de rouw over Mozes, voorbij.
Het lichaam van Mozes
Navolgers of kinderen van Satan, dromers die menen dat hun (door propaganda gevormde) mening de enige juiste is, lasteren alles wat Goddelijke eer toekomt. Zo was het in die dagen ook met Satan, die vragen had waar het lichaam van Mozes gebleven was, iets wat hem verder niets aanging. Hij wilde dat weten omdat hij goddeloos gedachtegoed had, geen enkel respect voor de Schepper:
(Judas 1:8-12) 8 Niettemin bezoedelen deze dromers ook nu op dezelfde wijze hun lichaam en zij verwerpen het gezag en lasteren al wat eer toekomt. 9 Michaël, de aartsengel, echter durfde, toen hij met de duivel redetwistte en een woordenwisseling had over het lichaam van Mozes, geen lasterlijk oordeel tegen hem uit te brengen, maar zei: Moge de Heere u bestraffen! 10 Maar deze mensen lasteren alles waarvan zij geen kennis hebben, en met de dingen die zij, net als de redeloze dieren, van nature wel begrijpen, richten zij zichzelf te gronde. 11 Wee hun, want zij zijn de weg van Kaïn ingeslagen en hebben zich om loon in de dwaling van Bileam gestort en zijn door het tegenspreken als van Korach omgekomen. 12 Deze mensen zijn schandvlekken bij uw liefdemaaltijden….
De Schrift noemt deze personen, zowel Satan alsook de kinderen van Satan, schandvlekken. Satan redetwistte met een belangrijke hemelse vorst over het lichaam van Mozes, het was de aartsengel Michaël (Judas 1:9) :
(Daniël 12:1) 1 In die tijd zal Michaël opstaan, de grote vorst, hij die uw volksgenoten bijstaat….
(Openbaring 12:7) 7 Toen brak er oorlog uit in de hemel: Michaël en zijn engelen voerden oorlog tegen de draak, ook de draak (Satan) en zijn engelen voerden oorlog.
De kwaliteiten van Mozes als leider
De kwaliteiten van Mozes als geestelijk leider van zijn volk waren werkelijk uniek. Niet in de laatste plaats omdat hij de Heer kende van aangezicht tot aangezicht. Mozes was getrouw en zag er streng op toe dat de vele geboden en voorschriften van God tot in alle details werden uitgevoerd. Zelfs toen de zonen van Aäron, Nadab en Abihu, vanwege hun eigen schuld door een vuur vanuit het aangezicht van de Heer verteerd werden en stierven, mocht Aäron zich – ondanks zijn verdriet – van Mozes niet verwijderen van de tent van ontmoeting (Lev. 10:1-7):
(Deuteronomium 34:10-12) 10 En er is in Israël geen profeet meer opgestaan zoals Mozes, die de HEERE kende van aangezicht tot aangezicht, 11 met al de tekenen en wonderen waarmee de HEERE hem gezonden had om die in het land Egypte te doen bij de farao, bij al zijn dienaren en bij heel zijn land; 12 en met heel de sterke hand en met alle grote ontzagwekkende daden, die Mozes voor de ogen van heel Israël verrichtte.
Aan het slot van het boek Deuteronomium en aan het einde van Mozes leven op aarde werd zijn bevoorrechte positie voor het aangezicht van zijn God YHWH beschreven als de man Gods, die getrouw in opdracht van de Heer het belangrijke werk volbracht om Gods toenmalige volk te leiden. Mozes betoonde zich als een getrouwe beheerder van Gods belangen, een groot profeet.
God gaf het bevel aan Jozua om Israël naar Kanaän te leiden
Jozua nam de leiding over van Mozes:
(Jozua 1:1-6) 1 Het gebeurde na de dood van Mozes, de dienaar van de HEERE, dat de HEERE tegen Jozua, de zoon van Nun, de dienaar van Mozes, zei: 2 Mijn dienaar Mozes is gestorven. Nu dan, sta op, steek deze Jordaan over, u en heel dit volk, naar het land dat Ik aan hen, de Israëlieten, ga geven. 3 Elke plaats die uw voetzool betreedt, heb Ik u gegeven, overeenkomstig wat Ik tot Mozes gesproken heb. 4 Van de woestijn en deze Libanon af tot aan de grote rivier, de rivier de Eufraat, heel het land van de Hethieten, en tot de Grote Zee, waar de zon ondergaat, zal uw gebied zijn. 5 Niemand zal tegenover u standhouden al de dagen van uw leven. Zoals Ik met Mozes geweest ben, zal Ik met u zijn. Ik zal u niet loslaten en u niet verlaten. 6 Wees sterk en moedig, want ú zult dit volk het land dat Ik hun vaderen gezworen heb hun te geven, in erfbezit laten nemen.
Jozua stak in het 41e jaar, in de 1e maand en op de 10e dag met de Israëlieten de Jordaan over:
(Jozua 4:19) 19 Het volk was de tiende van de eerste maand uit de Jordaan opgeklommen, en zij sloegen hun kamp op in Gilgal, aan de oostkant van Jericho.
Wordt vervolgd in deel 6